stuivend meel wekt roes, zo rustig stilte dempt mijn zielekwaal in ruis deemsteren de sporen van mijn wereld, hard, brutaal
mag magnolia mij redden met schoonheid, geur, in glundertaal ach, ‘k veracht beurzige vrienden hoogschoud’righeid is zo banaal
diep platonisch vult mijn leven zich zielsgewijs; het geld neemt wijk niets kan mij beurs noch baksteen geven ik sterf ’t liefst nog arm, maar leefde rijk