Achter de westelijke weilanden bij de grenzen van het dorp, De Drie Witte Palen en Het Witte Huis, kwamen ons op de Endegeesterstraatweg in den treure krankzinnigen tegen. Zij liepen met spaden en wagens dingen te doen die niemand begreep. Zij waren niet kwaad, was ons verteld door bewakers, zij waren niet goed bij hun hoofd, daarom waren zij kaal.
Soms staken zij door de afrastering van het gesticht ons dovenetels toe met het verzoek ze te vullen, hetgeen ons wonderlijk voorkwam en daarom konden we het niet. Terug in het dorp hoorden wij hen 's avonds hard huilen.