Zijn zilveren staart sleept over de grond: een gewonde vlinderrog. Boven het water- oppervlak trekt een visser hem moeizaam op.
Het touw rukt aan de snede in mijn hand. Om de illusie te beamen, springt hij nu en dan in de lucht, leunt op een onzichtbaar kussen dat ik betoveren wil en keert terug naar zijn eigen striemen in het zand.
Mijn vader ziet toe. Hij beheerst de wind. Ik weiger te falen en ren, doorweekt van glorie- daden, zo hard als ik kan over het strand.