Members Login
Username 
 
Password 
    Remember Me  
Post Info TOPIC: belgie


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
RE: belgie
Permalink   


Aanvulling van een deskundige




En die deskundige is niemand minder dan Airke, onze Vlaamse Broeder. Mijn hartelijke dank!!!





Computercursus Engels-Nederlands-Vlaams


In de gezelligste room op IRC krijg je wel eens te maken met specifieke computertaal, zowel in het Engels als in het Nederlands en het Vlaams. Sommige medechatters kunnen hier jammer genoeg niet altijd alles van verstaan, daarom heb ik besloten een woordenlijst aan te maken met computertermen die vanuit het Engels naar zowel het Nederlands als het Vlaams worden vertaald. En op die manier kunnen de Nederlanders de Vlamingen ook eens verstaan als die onder elkaar bezig zijn...




 





 

Engels
Nederlands
Vlaams

 

Windows
Vensters
Roamekes

 

Microsoft
Zachte microfoon
Ploesje deurproaterke

 

escape
ontsnappen
moake dagge wegzè

 

file
bestand
iet oepgesloage

 

icon
beeld
beeleke

 

click
klikken
stoempe

 

double click
dubbelklikken
nogis stoempe

 

keyboard
toetsenbord
knoppekestaloewar

 

hard disk
harde schijf
stoave ploat

 

floppy disk
diskette
slappe ploat

 

mouse
muis
foef

 

driver
aandrijver
sjoffeur

 

library
bibliotheek
gazette kot

 

Bill Gates
Gatenrekening
Toartsmoel

 

internet
spinnenweb
stammenee

 

internet explorer
spinnenwebdoorzoeker
abituwee

 

cursor
aanwijzer
waazerke

 

view
bekij ken
is zieng

 

options
opties
wadagge kunt doeng

 

bold
vet
vettig

 

italic
cursief
schiejef

 

close file
bestand sluiten
oept kreuske dauwe

 

username
gebruikersnaam
wie zedde goa

 

tab
sprong vooruit
zuiwapkroan

 

backspace
terugtrekken
achteruiwat vliege

 

shut down
sluiten
bakkes auwe

 

cut
knippen
trekket deruiwat

 

paste
plakken
zettet doar

 

delete
uitwissen
etnis zoavere

 

save
opslaan
stekketweg

 

open
openen
ollet deruiwat

 

print
afdrukken
zettet oeppe blojke

 

help
help
trektoeweplan


__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Van trafiek tot zwikzwak







trafiek (v.), [<Fr.: traffic], verkeer, drukte, bijv.: er is veel trafiek vandaag.




training (v.), trainingspak.




trakteren, een rondje geven in een café.




trapzaal (v.), trappenhuis.




triporteur (m.), [<Fr.], bakfiets.




troep (m.), leger, hij is in de troep, hij zit in dienst.




trottinette (v.), [<Fr.], step (kinderspeelgoed)




trouwkleed (o.), bruidsjapon, trouwjurk.




tube (m.), fietsband.




tuingerief (o.), tuingereedschap.




tut (m), (fop)speen, ook: tutter




tweezak (m.), dubbelhartig persoon.







uit de lucht vallen, verbaasd staan.




uitbater (m.), exploitant van een café (of zaak), iemand die tegen een bepaald bedrag of op provisiebasis voor rekening van een ander een zaak beheert.




uitstalraam (o.), etalage, syn.: toogvenster.




uitwijken, emigreren, uitwijkeling (m.), emigrant, inwijkeling (m.), immigrant.




uurrooster (m.), dienstregeling, lesrooster, dienstrooster.










valabel [<Fr.], vakkundig, ervaren, verdienstelijk, waardevol; een valabele medewerker.




valavond (m.), zonsondergang, het vallen van de avond.




valies (v.), (reis)koffer.




valling (v.), verkoudheid; een valling pakken, kou vatten.




valschermspringer (m.), parachutist.




vaneigens, vanzelfsprekend.




vedet (m.), ster, beroemd persoon; de vedet zijn, in het middelpunt van de belangstelling staan.




verbeteringshuis (o.), tuchtschool.




verdiep (o.), etage.




verkaveling (v.), een in delen opgedeeld stuk grond dat bouwrijp is.




verkavelingsvlaams (o.), Vlaams woord voor het slechte Nederlands van een Vlaming.




verkeerswisselaar (m.), rotonde, verkeersplein, syn.: rondpunt, rondplein.




verlof (o.), vakantie.




verplaatsingskosten (mv.), reiskosten.




verschonen, (zich) verontschuldigen, (iets) goed praten.




verstade, begrijp je (het)?




verteer (o.), dat wat men in een café of restaurant gedronken en/of gegeten heeft.




vervoegen, zich voegen bij; bijv: hij vervoegt het gezelschap, hij voegt zich biij het gezelschap; hij vervoegt de tafel, hij gaat mee aan tafel zitten.




verwittigen, (iemand) waarschuwen.




verwittigingsschot (o.), waarschuwingsschot.




vierentwintig uur op vierentwintig, vierentwintig uur per dag.




vijs (v.), schroef; de vijzen aanspannen, de schroeven aandraaien.




vijzen, schroeven; iemand goed aanvijzen; iemand een lesje leren.




vilbeluik (o.), slachthuis.




vislijn (v.), (vis)hengel.




vliegenraam (o.), hor.




vloerder (m.), tegellegger.




vloerkes, pistoletjes, broodjes op een speciaal soort vloer gebakken.




vluchtschot (o.), (sportterm), volley, bal die geraakt wordt voordat hij de grond geraakt heeft.




voetbalplein (o.), voetbalveld.




voettitel (m.), ondertiteling (bij film), onderschrift (bij foto).




voettram (m.), de voettram pakken, lopen.




vogelen, geslachtsgemeenschap hebben.




vogelenmarkt, zeer bekende markt in Antwerpen, die door Nederlanders totaal onjuist (of uit geremdheid) vogeltjesmarkt wordt genoemd.




vogelpik, darts, een spel waarbij pijltjes naar een roos gegooid worden.




voila, zie hier.




voltapijt (o.), kamerbrede vaste vloerbedekking.




voorbehouden, gereserveerd.




voorbijsteken, inhalen (bijvoorbeeld van auto's).




voorzien, bepalen, stipuleren.




vouwmeter (m.), duimstok.




vuilbak (m.), vuilnisbak, afvalemmer.




vuurpijl (m.), lichtkogel.







wallebakken, op stap gaan, aan de zwier gaan, feesten.




wandelradio (m.), draagbare radio.




wapendracht (v.), wapenbezit.




warenhuis (o.), kas, serre.




wasspeld (v.), wasknijper.




watergladheid, aquaplaning [<Eng.], het slippen van een auto doordat zich een laagje water heeft gevormd tussen de banden en het wegdek.




watersteen (m.), aanrecht, wandtafel in de keuken met een of meer gootstenen.




waterzooi (v.), Vlaams streekgerecht met kruiden en vis of kip (Gentse waterzooi).




wattman (m.), trambestuurder.




wedde (v.), salaris, honorarium, loon.




wedersamenstelling (v.), reconstructie (van een ongeluk, misdaad).




wederuitzending (v.), herhaling van radio- of tv-programma, syn.: heruitzending.




weekdaags, doordeweeks.




weeral, alweer.




weerbots (m.), terugslag, reactie: de weerbots van iets krijgen, ergens de dupe van zijn.




weerstand (m.), het verzet, de illegaliteit; weerstander, verzetsstrijder.




wegel (m.), paadje.




wegenis (v.), wegennet, de gezamenlijke wegen die een land of landstreek doorsnijden; wegeniswerken, wegwerkzaamheden.




welk, wat (zegt u?)




wentelwiek (m. en v.), helicopter.




weps (v.), wesp.




werf (v.), bouwterrein.




werkhuis (o.), atelier (van een kunstenaar).




werkonbekwaam, ziek.




wiek (v.), lont van een kaars.




wijsheidstand (m.), verstandskies.




windpokken, waterpokken.




wipplank (v.), duikplank.




wipzaagmachien (v.), decoupeerzaag, mechanische zaag voor het uitzagen van vormen.




wisselagent (m.), makelaar in effecten, iemand die op een wisselkantoor (bank) werkt.




wittekaas (m.), kwark; syn.: plattekaas.




witteke, jenever.







zagen, zeuren, zanikken, langdurig over hetzelfde onderwerp blijven praten.




zakencijfer (o.), [<Fr.: chiffre d'affaires], omzet, omzetcijfers.




zeker en vast, vast en zeker.




zelfklever (m.), sticker, zelfklevend papiertje.




zenne, hoor; schreeuw niet zo hard, ik begrijp u wel, zenne, ik versta u wel, hoor.




zetel (m.), stoel, fauteuil.




zeveren, kletsen, onzin uitkramen, zanikken.




zichtbaarheid, het zicht.




ziek vallen, ziek worden.




ziekenkas (v.), ziekenfonds.




zienlijk, met open ogen.




zitpenning (m.), presentiegeld.




zondag na de middag, zondagmiddag.




zonneklopper (m.), zonnebader, zonaanbidder.




zonneslag (m.), [<Fr. coup de soleil], zonnesteek.




zot, gek, dwaas; iemand voor den zot houden, iemand voor de gek houden.




zotteklap (m.), grote onzin, onzinnige praat, leugen.




zuigelingenraadpleging (v.), consultatiebureau (voor baby's).




zulle, zie zenne.




zwaantje (o.), motoragent (bij de Rijkswacht).




zwemkom, zwembad, syn.: zwemdok.




zwiermolen (m.), zweefmolen, kermisattractie.




zwikzwak (m.), een lange magere slungel.






__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Van regent tot toograam







regent (m.), leraar bij lager middelbaar onderwijs.




reiskaartje (o.), treinkaartje.




rekker (m.), elastiekje.




remonteren, (sportterm), op gelijke hoogte komen, een achterstand inhalen, (iemand) passeren; in de sprint werd hij geremonteerd.




resem (m.), reeks.




reservatie (v.), [<Fr.], reservering, bespreking van een tafel in een restaurant, een hotelkamer, een schouwburgkaartje.




residentie (v.), [<Fr.], een luxueus flatgebouw.




residentieel, bestemd voor de duurdere woningbouw, een residentiële wijk, een dure woonbuurt.




reuze kwakkel (m. en v.), grote onzin, onzinnige praat, leugen.




richel (v.), vensterbank.




rijf (v.), hark, tuingereedschap.




rijkswacht (v.), gendarmerie, rijkspolitie.




rodekoorts (v.), roodvonk (als ziekte).




roepzaal (m. en v.), veilinghuis.




rondbrieven, rondbazuinen, doorvertellen.




rondpunt (o.), verkeersplein, rotonde; syn.: rondplein, verkeerswisselaar.




roodlicht (o.), verkeerslicht, stoplicht.




root (v.), [<Fr.], rij.




ruitenveger (m.), ruitenwisser (van een auto).




rustgeld (o.), pensioen.







sacoche (v.), [<Fr.], handtas, damestasje.




salue, [<Fr.], de groeten, daag!




sargie (v.), [<Fr.: sarge, serge], (wollen) deken.




schammeteur (m.), 1. goochelaar; 2. dief, zakkenroller.




schaverdijen, schaatsen.




schel (v.), plak(je); een schelletje hesp, een plakje ham.




schenkbank (v.), bar, tapkist in een café.




schenkbord (o.), dienblad.




schepen (m.), wethouder.




scherper (m.), puntenslijper.




scheurmand (v.), prullenbak, papiermand.




schoon, knap, mooi; een schoon madam, een mooie vrouw.




schotelvod (v.), 1. vaatdoek; 2. scheldwoord voor een sufferd en voor een lichtzinnige vrouw.




schouwing (v.), keuring; bijv. autoschouwing, jaarlijkse controle van de auto.




schrijfboek (o.), schoolschrift.




schuif (v.), la van een kist of een bureau.




schuifaf (m.), glijbaan voor kinderen in een speeltuin.




schuimwijn (m.), mousserende wijn.




sector (m.), afdeling.




securityploeg (m.), bewakingsdienst.




seffens, onmiddellijk, nu meteen, direct; ook: straks, zo dadelijk.




sensibiliseren, de belangstelling van mensen opwekken; bijv.: een sensibiliteitscampagne.




sidecar (v. en m.), zijspan (van een motor).




sinksen, Pinksteren.




sjassen, doorspoelen van de wc.




sjot (m.), trap, bijv: iemand een sjot tegen zijn poep (kont) geven.




sjotten, [<Eng.: to shot], voetballen, tegen een bal trappen, schieten, schoppen.




slaapkleed (v.), nachthemd, nachtjapon.




slazwierder (v.), slacentrifuge.




slidderen, glijden (op een ijsbaan).




sloef (m.), 1. gymschoen, sportschoen; 2. tennissloefen, tennisschoenen; 3. pantoffel.




slotvast, op slot.




sluikstort (v.), clandestiene vuilnisbelt.




sluikstorten, clandestien afval storten.




smikkelen, (ergens van) genieten.




smoren, (een sigaret, sigaar, pijp etc.) roken.




smos (o.), broodje belegd met sla, tomaat, ham of kaas.




smossen, knoeien bij het eten, kliederen, morsen.




smoutebol (m.), oliebol, in olie of vet gebakken bolvormige lekkernij.




snel, knap, mooi: een snel meisje, een mooi meisje.




snelboot (m. en v.), motorboot.




snelkoker (m.), snelkookpan.




snotvalling (v.), neusverkoudheid.




soepmixer (m.), staafmixer.




solden (v.), [<Fr. solde], uitverkoop, verkoop van restanten tegen een verlaagde prijs.




soquet (m.), lamphouder; fitting van een lamp.




soupape (v.), [<Fr.], ventiel (van bijvoorbeeld een fietsband).




soutien (m.), [<Fr.], bh, bustehouder.




spaarkas (v.), spaarbank [<Fr. caisse d'épargne].




speakerin (v.), [<Fr.: speakerine], omroepster bij televisie en radio.




speen (o.), aambei.







spijshuis (o.), restaurantje.




sponshanddoek (m.), badhanddoek.




sprietje (m.), (ook: strootje), rietje (om te drinken).




staminee (v.), (ook: stamenee), kroeg, café; op staminee gaan, naar de kroeg gaan, gaan stappen; [<Fr. estaminet, van stamon (paal, stam), dus oorspronkelijk een zaal met een door palen gestut dak, een "stamlokaal".




stamp (m.), 1. trap, schop; een stamp onder de broek krijgen, een schop onder je kont krijgen; 2. duw, klap, stoot, stomp.




standlicht (o.), stadslicht (van een auto).




statie (v.), spoorwegstation.




stationeerverbod (o.), parkeerverbod, verbod om een voertuig op een bepaalde plaats langer te laten staan dan nodig is voor uit- en/of instappen.




steekkaart (v.), fiche.




steenzweer (v.), steenpuist.




stekje (o.), lucifer.




stempelgeld (o.), ww-uitkering.




stiel (m.), vak, beroep, baan.




stielkennis (v.), vakkennis.




stielman (v.), vakman.




stielvaardig, vakbekwaam, vakkundig.




stockageruimte (m.), magazijnruimte, opslagruimte.




stockeren, [<Fr.: stocker, oorspronkelijk Eng.: stock], opslaan.




stoefen, pronken, pralen, opscheffen.




stoefer (m.), opschepper.




stoof (v.), kachel.




store (v.), gordijn.




studentin (v.), meisjesstudent.




stylo (m.), balpen, syn.: kogelschrijver, bic.




subiet, meteen.




syndicaal, van de vakbond; een syndicale premie, een premie die door de vakbond betaald wordt; syndicaal verlof, vakantie welke door de vakbond is afgedwongen.




syndicaat (o.), [<Fr.], vakbond, vakvereniging.







tandist (m.), [<Fr. dentiste], tandarts.




tapisseren, [<Fr.: tapisser], stofferen, behangen.




tapissier (m.), [<Fr.], platform op vliegveld.




tas (v.), [<Fr. tasse], kopje; een tas koffie, een kopje koffie.




taxen, belastingen, heffingen.




teerfeest (o.), jaarlijks feest van een sportvereniging.




tegengoesting (v.), afkeer, tegenzin.




teleferiek (m.), [<Fr.: téléférique], 1. stoeltjeslift; 2. kabelbaan.




televisietaks (m. en o.), kijkgeld.




teljoor (v.), (ook: telloor, talloor, taljoor), [<Fr.: tailloir], bord, onderdeel van een servies.




tember (m.), (ook: timber), [<Fr. timbre], postzegel.




tennisplein (o.), tennisbaan.




tennisraket (o.), tennisracket.




terugnameprijs (m.), inruilwaarde (van een auto).




terugwedstrijd (m.), thuiswedstrijd, wedstrijd die een club op eigen veld moet spelen.




texasbroek (v.), jeans, spijkerbroek.




tirette (v.), ritssluiting.




toelaten, in staat stellen.




toelating (v.), goedkeuring, vergunning.




toer (m.), rondje; een toerke maken, een rondje lopen.




toernavis (m.), [<Fr.], schroevendraaier.




toernée (m.), rondje, het aanbieden van een drankje in een café; een toernée generale, een rondje voor de hele zaak.




toespijs (v.), broodbeleg, met name charcuterie, (fijne) vleeswaren of kaas.




tolhuis (o.), douanekantoor.




toog (m.), bar in een café.




toogbediende (m.), barman.




toogganger (m.), cafébezoeker.




toograam (v.), etalage; syn.: uitstalraam.






__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Van nijverheidsgrond tot regenscherm







nijverheidsgrond (m.), industrieterrein.




noemen, heten; hij noemt Jan, hij heet Jan.




nondedju, [<Fr. nondedieu], verdomme.




nonkel (m.), oom.




notaboekje (o.), notitieboekje; nota's maken, notities maken.







okkasiewagen (v.), tweedehands auto, occasion, koopje.




omendom, rondom, overal (in het rond).




omhaling (v.), collecte, geldinzameling.




omklinken (zijn voet) verzwikken, verstuiken.




omleggen, 1. (een tuin) omspitten; 2. (het verkeer) omleiden.




omzeggens, bijna, zo goed als, vrijwel; bijv. omzeggens iedereen was op mijn feest.




omzendbrief (m.), circulaire, rondschrijven.




onderaards (o.), souterrain.




onderagent (m.), tussenpersoon.




onderduims, stiekem, geniepig, heimelijk, achterbaks; syn.: achterduims.




onderstand (m.), bijstand.




ondertas (v.), schoteltje (onderdeel van kop-en-schotel).




onkans (v.), pech, tegenvaller, tegenslag.




oorkussen (o.), hoofdkussen.




oormeester (m.), oorarts.




opdienster (v.), serveerster, meisje of vrouw die in een restaurant de klanten bedient.




opkleven, opplakken, met lijm bevestigen.




opkramen, ervandoor gaan, weggaan, opstappen, vertrekken; syn.: aangaan, afbollen, aftrappen, het gat uitgaan.




opladen, iemand in een voertuig laten plaatsnemen, ophalen, meenmen, een lift geven.




opleggen, inmaken (van groenten).




opneemvod (v.), dweil, doek om de vloer mee schoon te maken.




opplooien, opvouwen.




opsolferen, 1. iemand iets opdringen, aansmeren; 2. iemand iets wijsmaken.




orgelpunt (o.), hoogtepunt.




ouderling (m.), bejaarde.




oudmannekenshuis (o.), bejaardentehuis.




overkopen, overnemen.




overslapen, (zich) verslapen, langer slapen dan de bedoeling was.




oversnijden, doorsnijden.




overzetter (m.), veerpont, pont, boot die mensen van de ene naar de andere oever brengt.







paardenoog (o.), spiegelei, gebakken ei met heel gelaten dooier.




paasbloem (v.), (gele) narcis.




paddevergif (o.), uitdrukking voor koffie die bitter smaakt.




pakkeman (m.), boeman, politieagent.




palaberen [<Fr.], (langdurig) bespreken, overleggen, vergaderen, onderhandelen, kletsen.




palmares (m.), [<Fr.], (sportterm), lijst met behaalde overwinningen.




palmier (m.), [<Fr.], palmboom.




pan (v.), bak- of braadpan.




panaché (m.), [<Fr.], drank bestaande uit een mengsel van bier en limonade, in Nederland "Sneeuwwitje" genoemd.




panikeren, [<Fr.: paniquer], in paniek raken, paniekerig zijn of doen.




panne (v.), [<Fr.], autopech; de auto valt in panne, de auto doet het niet meer.




papierklem (v.), paperclip.




parketeur (m.), parketlegger.




parlementair (m.), parlementslid.




parlofoon (m.), deurtelefoon.




passe-partout (o.), [<Fr.], loper, sleutel die op alle sloten past.




pateeke (v.), gebakje.




patisserie (v.), [<Fr.], 1. gebakjes, taartjes, banketgebak; 2. banketbakkerij.




patroon (m.), werkgever, patronale bijdrage; werkgeversbijdrage.




peeke (v.), wortel; peekessoep, wortelsoep; een oud peeke, een oude man.




pelsefrak (v.), bontjas.




penaliseren, straffen.




pennezak (m.), etui om schoolspullen als pennen en potloden in op te bergen.




pens (v.), bloedworst.




perte totale (v.); [<Fr.], total loss (inzake auto's)




petank (petanque), [<Fr.], jeu de boules.




petat (m. en v.), 1. aardappel; 2. klap; iemand een petat geven, iemand een oorvijg geven.




petattenbloem (v.), aardappelmeel.




pietje, mannelijk geslachtsdeel; ik heb hem bij z'n pietje, ik heb hem erin geluisd; hij heeft mij bij m'n pietje, ik sta met m'n rug tegen de muur.




pietjesbak (m.), veelkantige dobbelbak met vilten bodem; bijv.: met de pietjesbaks spelen.




pijkenzot (m.), schoppenboer (in het kaartspel).




piket (o.), stakerspost; op piket staan, posten bij stakingen, op wacht staan.




pikuur (v.), [<Fr.], injectie, prik.




pil (v.), batterij.




pillicht (v.), zaklantaarn, zaklamp die werkt op pillen (batterijen).




piloot (m.), autocoureur, bestuurder van een racewagen.




pilootproject (m.), proefneming, experiment.




pint (v.), glas bier (pils); vaak: pintje.




pintelieren, een pintje pakken, bier drinken, syn: pinten.




pisseblom (v.), paardebloem.




pissijn (v.), [<Fr.: piscine], urinoir, waterplaats voor mannen.




piste (v.), [<Fr.], 1. rijbaan, weg; 2. spoor in een onderzoek.




pistier (m.), baan (wiel)renner.




pitteleer (m.), smoking.




plaatsingsbureau (o.), [<Fr.: bureau de placement], arbeidsbureau, overheidsinstelling die bemiddelt tussen werkgevers en werkzoekers.




pladijs (m.), [Lat.: platessa vulgaris], platte zeevis, schol.




plafonneur (m.), [<Fr.] stukadoor.




plakbrief (m.), affiche, aanplakbiljet, aangeplakte bekendmaking, vooral gebruikt voor het maken van reclame.




plakkot (o.), gezellig café, waar men bijna niet weg kan komen (blijft plakken).




plan, zijn plan trekken, er iets op vinden, een oplossing bedenken.




plastieken, gemaakt van plastic.




plastron (m.), stropdas.




plat, slap, flauw (van smaak); plat water, water zonder prik (bruis), Spa blauw, mineraalwater.




platbroek (m.), lafaard, angsthaas.




platendraaier (m.), platenspeler, pick-up.




plattekaas (m.), kwark; syn. wittekaas.




platvallen, een lekke band krijgen.




plaveier (m.), stratenmaker.




plezant, plezierig, leuk, vrolijk, aangenaam.




plooibaar, opvouwbaar.




plooien, opvouwen; de was plooien, de was opvouwen.




plooimeter (v.), maatlat, duimstok.




poefen, op de pof kopen.




poep (v.), [<Fr.: poupe], kont, achterwerk, achterste, billen; iemand op zijn poep geven, iemand een pak voor zijn billen geven.




poepeloerezat, zeer dronken.




poepen, geslachtsgemeenschap hebben.




pol(leke) (m. en v.), hand(je).




politieker (m.), politicus.




pompbak (m.), spoelbak, gootsteen, syn: pompsteen.




pompelmoes (v.), grapefruit, grootste soort van de citrusvruchten [<Lat.: citrus decumana, maxima].




pompen, zuipen, veel drinken.




pompier (m.), [<Fr.], brandweerman.




pompist (m.), [<Fr.], benzinepompbediende, benzinepomphouder.




pompsteen (m.), spoelbak, gootsteen; syn.: pompbak.




poos (v.), [<Fr.], pauze (bij een toneelstuk bijvoorbeeld).




por (v.), meisjesstudent.




porei (parei) (v.), prei (groente).




portrettentrekker (m.), fotograaf.




postkaart (v.), [<Eng.: post-card], briefkaart, ansichtkaart.




postman (m.), postbode; iemand die brieven bestelt, rondbrengt; syn.: briefdrager; facteur.




pottelap (v.), pannenlap.




poussette (m.), [<Fr.: pousser, duwen], kinderwagen.




praline (pralien) (v.), [<Fr.], bonbon.




pree (v.), [<Fr. prêt], 1. zakgeld; 2. salaris; hij trekt een vette pree, hij verdient goed.




prepensioen (o.), VUT, syn.: brugpensioen.




pries (prise) (v.), [<Fr.], stopcontact.




prijsbeest (o.), winnaar.




prijskamp (m.), proefwerk, wedstrijd.




prinske (m.), een lang smal glas gevuld met De Koninck-bier.




probatie (v.), [<Fr.: probation], (op) proef, proeftijd.




procureur des konings (m.), officier van justitie.




proeflezer (m.), corrector, iemand die drukproeven verbetert.




pronostiek (v.), [<Fr.: pronostic], voorspelling, prognose.




proper, netjes, schoon, goed verzorgd.




protonkaart (m. en v.) chipknip.




pruim, vrouwelijk geslachtsdeel, onder uw pruim, geen sprake van.




pull (m.), trui, afkorting van pullover.




punt aan de lijn [<Fr.: point à la ligne], punt uit, basta, zand erover.




puntspeler (m.), (sportterm), spits (van een voetbalelftal); in de punt spelen, in de spits spelen.







raadpleging (v.), spreekuur, tijdstip waarop men iemand spreken kan, met name een arts.




recupereren, op krachten komen, terugwinnen.




redplank (v.), redmiddel, reddingsboei.




refter (m.), [<Fr. reflectorium], eetzaal, kantine van een bedrijf.




regenscherm (o.), paraplu



__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Van kalot tot nijveraar







kalot (v.), pruik, vals haarstuk.




kampernoelie (v.), champignon, eetbare paddestoel.




kapelleke (v.), kroeg, herberg; kapellekes doen, kroeglopen




kapoen (m. en v.), liefkozende naam voor kinderen.




kapper (v.), glas op voet waarin een kwart liter drank gaat.




karot (v.), [<Fr.: carotte], wortel, peen.




karottentrekker (m.), lijntrekker.




kassei (m. en v.), kei, keisteen, kinderhoofdje.




kassement (o.), kozijn, (houten) raamwerk waarin een raam of een deur wordt gehangen.




kassierster (v.), caissière.




kastrol (v.), [<Fr.: casserole], braadpan, stoofpan




kazakdraaier (m.), verrader, overloper, draaikont.




keikop (m.), koppig persoon, stijfkop.




kerkfabriek (v.), kerkbetuur, college belast met het beheer van het kerkelijk vermogen.




keskeschiet, waardeloos; een organisatie van keskeschiet, een onderneming van lik m'n vestje




kiekenvlees (o.), 1. kippenvlees, 2. kippenvel, verschijnsel waarbij door kou en schrik kleine bobbeltjes op de huid komen.




kilometriek (m.), [<Fr.: kilométrique], kilometerteller, snelheidsmeter (in auto).




kinderkoets (v.), kinderwagen.




kinderkopke (o.), kassei.




kinderkribbe (v.), crèche, kinderdagverblijf.




(kinder)park (o.), [<Fr.: parc à bébé], (baby)box, speelhek voor kinderen.




kinema (m.), bioscoop.




kinesistherapeut (m.), [<Fr.], fysiotherapeut, masseur, ook: kinesist.




kipkap (m.), gehakt (vlees).




klak (v.), [<Fr.: claque], pet, hoofddeksel bij mannen; er met de klak naar slaan, er met de pet naar gooien.




klandizie (v.), [<Fr.: chalandise], klanten; bijv.: die kroeg heeft veel klandizie.




klapekster (v.), kletskous.




klappen, praten, kletsen, babbelen; een klapke maken, een praatje maken.




kleed (o.), japon, jurk.




klets (v.), klap, kinderen kletsen geven, kinderen slaan.




kliënteel (v. en o.), [<Fr.: clientèle], klanten.




kliniek (v.), [<Fr.: clinique], ziekenhuis.




klissen, gevangen nemen, aanhouden, arresteren.




knoesel (m.), enkel, gewricht tussen voet en onderbeen.




koekenbak (m.), pannenkoek, het is weer koekenbak, er is weer ruzie.




koeltoog, koelvitrine.




koer (v.), [<Fr.], 1. binnenplaats; 2. speelplaats bij school, schoolplein; 3. plaats waar de toiletten zijn in een openbare gelegenheid.




koerier (m.), [<Fr.: courrier], post, correspondentie.




koers (v.), [<Fr.: course], wielerwedstrijd.




koffieklatsch (v.), koffiepraatje, gezellige babbel omstreeks koffietijd.




kogelpen (v.), balpen, soort vulpen met een beweegbaar kogeltje in het uiteinde.




koleirig, heetgebakerd, licht ontvlambaar.




komaf (m.), einde, komaf maken, ergens een einde aan maken.




kookpot (m.), pan.




kookvuur (o.), elektrisch of gasfornuis.




koppel (o.), stel; een schoon koppel, een leuk stel.




koppijn, hoofdpijn.




kot (o.), huis, deel van een huis, studentenkamer: op kot gaan, op kamers gaan.




koteren, poken, koterhaak (m.), pook.




koterij (v.), verzameling van (meestal) lelijke bijgebouwtjes aan een huis.




kousenbroek (v.), maillot.




kozijn (m.), [<Fr.: cousin], neef, zoon van iemands oom of tante.




kraakamandel (v.), gedroogde kapucijner.




kramiek (m.), krentenbrood.




kretsen, krassen.




krocht (v.), kroeg, café.




kromming (v.), (flauwe) bocht.




kruidnoot (v.), nootmuskaat (als specerij).




kuisen, poetsen, reinigen, schoonmaken.




kuisvrouw (v.), schoonmaakster, werkster, syn.: kuisster.




kwak (m.), glaasje jenever, een borrel.




kwartier (o.), gemeubileerde kamer.




kwetsuur (v.), blessure, lichamelijk letsel.




kwijtspelen, verliezen, kwijtraken.










labeuren, ploeteren, zwoegen, zwaar werk verrichten.




labo (o.), laboratorium.




lafaard (m.), alcoholvrij biertje.




lait russe (m.), [<Fr.], koffie verkeerd.




lampetten, zuipen, veel drinken.




lavabo (m.), [<Fr.], vaste wastafel, ook: fonteintje op toilet.




leefkamer (v.), [<Eng.: living room], woonkamer, huiskamer.




leeggoed (o.), lege flessen, ook: statiegeld.




leurhandel (m.), colportage, verkoop van artikelen langs huizen.




levensduurte (v.), [<Fr.: coût de la vie], kosten van levensonderhoud.




lidgeld (o.), contributie, bijdrage die men betaalt aan een vereniging om lid te kunnen zijn.




lijfje (o.), onderhemd.




lintmeter (m.), meetlint van naaisters en kleermakers.




loezenzak (v.), bh, bustehouder.




look (m. en o.), knoflook (als kruiderij).




lookworst (v.), salami.




losvijzen (<Fr.: dévisser], (iets) losdraaien, opendraaien, losschroeven.




loteren, 1. loszitten; 2. loswrikken; zijn tand loterde, zijn tand zat los.




luik (o.), gedeelte (van een overeenkomst), onderdeel, strook (van een formulier).




luster (m.), [<Fr.: lustre], kroonluchter.




lutten, drinken, zuipen.







maaltand (m.), kies.




madame (v.), [<Fr.], mevrouw, aanspreekvorm voor een getrouwde vrouw; vaak: madammeke.




magazijn (o.), [<Fr.], grootwinkelbedrijf, warenhuis.




malchance (v.), [<Fr.], tegenslag, pech.




mali (o.), [<Italiaans], nadelig saldo, tekort.




marbol (m.), knikker.




mastentop (m.), dennenappel.




matant (v.), tante.




matrak (m.), [<Fr.: matraque), wapenstok, gummiknuppel.




mazout (m.), [<Fr.], stookolie; ook: mazoet.




mazoutstoof, oliekachel.




meelsuiker (m.), poedersuiker.




meet (v.), finish, eindstreep, aankomst.




menonkel (m.), oom.




metsen, metselen.




metser (m.), metselaar, iemand die in de bouw werkt.




meubelen, inrichten van een huis, meubileren.




mieke (v.), prostituee; naar de mieken gaan, naar de hoeren gaan.




mikro (m.), microfoon.




minuterie (v.), [<Fr.], 1. kookwekker; 2. tijdschakelaar voor verlichting in een gang.




mise-en-plis (v.), [<Fr.], watergolf (kapsel).




misklappen, zich verkletsen, zich vergissen bij het spreken.




mismeesteren, medisch verkeerd behandelen.




mistevreden, ontevreden.




misval (o.), miskraam.




moederhuis (o.), kraamafdeling (van een ziekenhuis).




mokke (v.), meisje, griet, meid; bijv. een lief mokke.




mondmuziekje (o.), mondharmonica.




motseklet (v.), [<Fr.: motocyclette], motorfiets.




mottig, 1. onwel: ik voel me mottig, ik voel mij niet lekker; 2. lelijk: een mottige teef, een vreselijk lelijke vrouw.




mouwomslag (m.), manchet.




mutualiteit (v.), verzekering voor geneeskundige hulp.







naamtekenen, signeren, ondertekenen, een handtekening zetten.




nadienst (m.), service, ook: naverkoopdienst.




naft (m.), benzine, brandstof (voor een auto).




naftbak (m.), benzinetank.




naftstatie (v.), benzinestation, tankstation.




nagel (m.), spijker.




navetteur (m.), forens, iemand die dagelijks heen en weer reist tussen zijn woonplaats en de plaats waar hij werkt.




negotie (v.), zaak, winkel.




nestel (m.), schoenveter, rijgsnoer; zwarte nestel, dropveter.




netzak (m.), boodschappentas.




neusdoek (m.), zakdoek.




nevenjob (m.), bijbaan.




nieuwjaarsavond (m.), oudejaarsavond.




nieverans, nergens.




nijveraar (m.), ondernemer, fabrikant




__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Van compassie tot frigo







compassie (v.), [<Fr.: compassion], medelijden; compassie met iemand hebben, medelijden met iemand hebben.




comptabiliteit (v.), [<Fr.], boekhouding (van een bedrijf).




confituur (m. en v.), jam.




congé (m.), [<Fr.], vrije dag, snipperdag, verlof, vakantie; op congé zijn, op vakantie zijn.




contentement (o.), [<Fr.], blijdschap, tevredenheid; hij straalt van contentement.




convoyeur (m.), [<Fr.], bijrijder.




coördinaten, persoonsgegevens.




cornichon (m.), [<Fr.], augurk; ook: kleine komkommer.




cravate (v.), [<Fr.], stropdas.




crèmeglace, een ijsje.




crèmerie (v.), [<Fr.], ijssalon.




croque-madame (v.), [<Fr.], tosti met ham, kaas en een gebakken ei.




croque-monsieur (m.), [<Fr.], tosti, sandwich van geroosterde boterhammen, waarbij het beleg (een plak kaas en een plak ham) is meegeroosterd.




cumulard (m.), [<Fr.], iemand die meerdere banen (jobs) heeft.




cumuleren, verschillende functies hebben, vooral in de politiek.




curieus, nieuwsgierig.




cynieker (m.), cynicus.







dactylo (m. en v.), [<Fr.], tyiste, persoon die met een schrijfmachine werkt.




dagbladronde (m. en v.), krantenwijk.




dagdagelijks, dagelijks, vaak voorkomend, bijiv. dagdagelijkse kost.




dagklapper (m. en v.), agenda [<Lat.: meervoud van agendum, dat wat gedaan moet worden].




daimvest (o.), suède jas.




dalle (m.), [<Fr.], vloertegel, plavuis, trottoirdalle, stoeptegel.




dampkap (v.), afzuigkap, wasemkap, afzuiginstallatie boven een gas- of elektrisch fornuis.




de duimen leggen, zich gewonnen geven, verliezen.




dedju, verdomme.




deemstering (v.), duisternis, schemering.




deftig, net: gevraagd deftige kuisvrouw, gevraagd nette werkster.




degustatie (v.), [<Fr. dégustation], proeverij (met name van wijnen).




degusteren [<Fr.], met smaak eten, proeven.




dekken, een bed opmaken.




deksel (o.), deken (op een bed).




demonstreerder (m.), demonstrateur.




dichtdraaien, vastschroeven, vastdraaien (van bijvoorbeeld een schroef of een lamp).




dichtkurken, een fles met een kurk afsluiten.




dienstdoend, waarnemend; de dienstdoende burgemeester, de loco-burgemeester.




dikkop (m.), opschepper, ijdeltuit; syn. dikke nek.




dikoor (m.), bof (virusziekte).




doddelen, stotteren.




doelwachter (m.), (sportterm), keeper, doelverdediger.




dokker (m.), havenarbeider, dokwerker.




dompelaar (m.) 1. stakker, sul, stumper, sukkel; 2. staafmixer (huishoudelijk apparaat).




dooddoen, (iemand) vermoorden.




doodsbrief (m.), rouwkaart.




doorgangsbewijs (o.), entreekaart.




doorgroeimogelijkheid (v.), promotiekans.




doorjager (m.), vreetzak.




doorspraak (v.), vergadering, bespreking, het bespreken of besproken worden.




dopgeld (o.), ww-uitkering.




doppen, stempelen, ww-trekken.




dopper (m.), werkloze.




draagberrie (v.), brancard.




dresseren, temmen, tam maken; ook figuurlijk: ik zal hem wel gedresseerd kriijgen, ik krijg hem wel klein.




dretsen, spatten: door de dretsende regen lopen; het regent dat het dretst, het regent dat het giet.




driepikkel (m.), driepoot.




dries (m.), dorpsplein, met gras en bomen.




dringendheid (v.), urgentie.




drinkgeld (o.), fooi.




droogkas (m.), wasdroger.




droogkuis (m.), [<Fr.: nettoyage à sec], stomerij, bedrijf waar kleding chemisch gereinigd, gestoomd wordt; syn. droogwas, droogwasserij.




droogzwierder (m.), centrifuge, apparaat waarbij van de middelpuntvliedende kracht gebruik gemaakt wordt om de was te drogen.




drukkingsgroep (v.), pressiegroep, belangengroep.




drukkookpan (v.), snelkookpan.




druksel (o.), drukwerk.




drubbelaar (m.), zittenblijver.




duffel-coat (m.), houtje-touwtje-jas, duffelse jas (naar het plaatsje Duffel bij Antwerpen).




duiding (v.), uitleg.




duimspijker (m.), punaise.




duitenkliever (m.), vrek, gierigaard.




dwarsen, oversteken (van een straat).







 







echappement (o.), [<Fr.], uitlaat (van een auto).




editoriaal (o.), hoofdartikel (in een krant).




eenzaat (m.), 1. solist, individualist, eenling; 2. kluizenaar, wereldvreemd persoon.




effenaan, regelmatig, geleidelijk.




effenaf, helemaal; effenaf mijn goesting, helemaal naar mijn zin.




effenop, zonder uitzondering.




effort (m.), [<Fr.], extra moeite, (krachts)inspanning, in de spreektaal vaak efforke




eindejaar (o.), periode rond kerst en oud-en-nieuw.




eindereeks (v.), [<Fr.: fin de série], winkelrestanten die tegen een lagere prijs worden verkocht.




eindschot, (sportterm), eindsprint.




elektriek, elektriciteit.




elektrieker (m.), elektriciën.




emballeren, inpakken.




eng, smal, nauw, strak.




entrepreneur (m.), aannemer (in de bouw).




ernstig, serieus.




etalagist (m.), [<Fr.], etalleur.




expliqueren, uitleggen.




expo (v.), tentoonstelling.




expresso, espresso (koffie op z'n Italiaans).




ezelsstamp (m.), ontslag, de ezelsstamp krijgen, ontslagen worden.







fabrie (m.), [<Fr.: favoris], bakkebaard.




fabrikeren, [<Fr. fabriquer], (iets) in elkaar zetten, vervaardigen.




facteur (m.), postbode, iemand die brieven bestelt, rondbrengt; syn. briefdrager, postman.




faling (v.), faillissement [<Fr.: faillir, failliet gaan], staat van onvermogen om aan zijn of haar geldelijke verplichtingen te voldoen, waarna bij rechterlijk vonnis beslag gelegd wordt op de bezittingen ten gunste van de schuldeisers; in faling verklaren, failliet verklaren.




feitenmateriaal (o.), bewijslast.




fermette (v.), [<Fr.], boerderij (als woning voor mensen die geen boer zijn); ook: een huis in boerderijstijl.




fezelen, fluisteren.




fier, trots: fier gaan op iemand, trots op iemand zijn.




fijn, slim, sluw, listig; hij is een fijne, hij is een sluwe vos, een slimmerik.




fijnkost (v.), [<Duits], delicatessen; ook: fijnigheden.




flikflakken, plagend duwen; (bij geliefden) stoeien; (bij kinderen) ravotten.




filet d'Anvers (m.), rookvlees.




filet pur (m.), biefstuk van de haas.




fleps, flauw (van smaak, reuk of kleur).




flerecijn (o.), jicht.




flik (m.), politieagent.




fondant (m.), [<Fr.], pure chocolade.




fonoplaat (v.), grammofoonplaat.




foor (m. en v.), kermis, jaarlijks plaatselijk volksfeest en jaarmarkt met attracties zoals bijv. draaimolens, schiettenten en spookhuizen; oorspronkelijk ter gelegenheid van het feest der kerkwijding (kerk + mis), bijv. Sinksenfoor in Antwerpen (grote kermis omstreeks Pinksteren).




frak (m.), [<Fr.: frac], jas.




frank (m.), Belgische munteenheid; zijn frank valt (niet), hij heeft het (niet) begrepen.




freezer (m.), [<Eng.], diepvriezer.




frein (m.), [<Fr.], rem (van een fiets, auto etc.).




freinen, remmen.




fricassee (v.), [<Fr.], vleesragout.




frigo (m.), [<Fr.], koelkast



__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Van belommering tot commerce







belommering , zonwering, voorziening om zonnestralen en -warmte buiten te sluiten.




bemeubeld, gemeubileerd.




beroezen, zich bedrinken, dronken worden.




besluiter (m.), (sportterm), voetballer die veel doelpunten maakt.




bessemgeld (o.), drinkgeld, vindgeld, geld dat door de kuisvrouw (werkster) op de grond wordt gevonden.




bestemmeling (m.), geadresseerde, degene aan wie een brief of een pakje is gericht.




bestoefen, ophemelen, loven, (iemand) prijzne.




beterkoop, goedkoper.




betichte (m. en v.), verdachte, persoon die van een strafbaar feit wordt verdacht, beticht.




betoelaging (v.), subsidie, geldelijke ondersteuning door de overheid.




betrekkingen, geslachtsdaad, coïtus, met iemand betrekkingen hebben, met iemand naar bed gaan.




beuling (m.), bloedworst.




beurtrol (m.), toerbeurt, regelmatig wisselende beurt.




bevallingsverlof (v.), zwangerschapsverlof, verlof dat aan een vrouw in blijde verwachting wordt toegekend.




bevloering (v.), vloerbedekking; bevloering bedekt met vasttapijt, vaste vloerbedekking.




bevoordeligen, bevoordelen; ook: benadeligen en benadeliging.




bewaarmiddel (o.), conserveringsmiddel.




bibbergeld (o.), gevarengeld, toeslag op het loon voor gevaarlijk werk; uitdrukking ontstond in 1944 toen in de Tweede Wereldoorlog de V-bommen op Antwerpen vielen en met name de havenarbeiders die aan het werk bleven "bibbergeld" kregen.




bic (m.), [<Fr.], pen (om mee te schrijven).




bie (v.) bij; ook: bijdehand kind.




bieding (v.), offerte.




bierbak (m.), bierkrat, krat voor bierflesjes.




bierkaartje (o.), bierviltje, viltpapieren onderlegger voor bierglazen.




biersteker (m.), bierhandelaar, bierbrouwer, iemand die bier brouwt of laat brouwen om het te verkopen.




bierwinkel (m.), café.




bietekwiet (m. en v.), iemand die opvalt door kleding of raar gedrag.




bieterke (m.), kindertandje; ons boeleke krijgt zijn bieterkes door, onze kleine krijgt zijn eerste tandjes.




bijbehorigheden (mv.), accessoires (van een auto).




bijhalen, inhalen.




bijsteken, aanvullen; een tandje bijsteken, (wielersportterm), in een hogere versnelling gaan rijden.




bijzichtig, bijziend.




bilan (m. en o.), [<Fr.], balans; de bilan opmaken, de balans opmaken.




binnenbreken, inbreken.




binnenbrengen, inleveren.




binnenrijven, een overwinning behalen, iets in zijn bezit krijgen.




binnensturen, inzenden.




bissen, [<Fr.: bisser], doubleren, blijven zitten.




blaar (v.), 1. roddelaarster, een vrouw die veel praatjes heeft; 2. een lichtzinnige vrouw.




blaffetuur (v.), vensterluik, luik voor een venster.




blanche, witbier.




blauwbiccen, met balpen blauw maken.




blèten (ook: bleiten), huilen, bleren, schreien.




bleu (m.), [<Fr.], onervaren persoon, eerstejaarsstudent.




blinken, poetsen (met name van schoenen)




bloemsuiker (m.), poedersuiker.




blokletteren, in grote koppen in de krant staan.




bluts (v.), deuk (bijvoorbeeld in een auto); de bluts met de buil nemen, iets voordeligs tegen iets nadeligs laten opwegen.




boeffen, [<Fr.: bouffer], vreten, veel en gulzig eten, (zich) volproppen.




boeleke (m. en v.), baby, klein kind.




boffen, opscheppen, bluffen, snoeven.




boite (v.), [<Fr.], 1. versnellingsbak (van een auto); 2. een leuke tent.




boke (v.), (kindertaal), boterhammetje, snee brood.




bolleke (o.), een bolvormig glas gevuld met De Koninck-bier.




bolwassing (v.), standje, uitbrander.




bonmama (ook: bomma) (v.), grootmoeder, oma.




bonpapa (ook: bompa) (m.), grootvader, opa.




bonus (o.), [<Fr.], gratificatie.




boordplank (v.), dashboard (van een auto).




boordsteen (m.), stoepband, hardstenen rand die langs een stoep wordt gelegd.




borstel (m.), penseel, (verf)kwast; er met de grove borstel ingaan, ruw te werk gaan.




borstelen, schilderen (figuurlijk: hij borstelt een breed panorama).




bot (m. en v.), [<Fr.: botte], laars; mijn botten, nou?; kus m'n botten, geen sprake van, iets of iemand van kus m'n botten, van lik m'n vestje.




botermelk (v.), karnemelk.




botsen, stuiten, het terugspringen van een bal.




botsmuts (m.), valhelm, helm die een motorrijder bij een val moet beschermen tegen hersenletsel.




bougie (v.), [<Fr.], 1. kaars; 2. ontstekingsmechanisme bij auto.




bouwpromotor (m.), projectontwikkelaar.




brandkoffer (v.), brandkast, stalen brandvrije kast met speciaal slot voor het opbergen van geld en waardepapieren.




brandraam (o.), glas-in-loodraam.




brevet (o.), diploma.




briefdrager (m.), postbode, iemand die brieve bestelt, rondbrengt; syn.: facteur, postman.




briefomslag (m. en o.), enveloppe.




briefwisseling (v.), correspondentie.




brieventas (v.), portefeuille, (meestal leren) mapje voor het opbergen van waardepapieren en geld.




brigadier (m.), [<Fr.], opzichter, persoon die de leiding heeft over een groep arbeiders.




brik (m.), [<Fr.: brique], klinker, baksteen.




brilmarchant (m.), opticiën; ook: optieker.




brocanteur (m.), [<Fr.], handelaar in antiek en curiosa.




broebelen, onduidelijk spreken, wartaal uitslaan, brabbelen.




broodkaart (m.), echtgenoot, degene die het "brood' verdient.




brossen, spijbelen (van school).




brosser (m.), spijbelaar.




brugagent (m.), brugwachter.




bruggepensioneerde (m.), vutter, werknemer die gebruik heeft gemaakt van de VUT-regeling en vervroegd met pensioen is gegaan.




bruis, frisdrank met prik (koolzuur), bijv.: Spa bruis, Spa rood.




building (m.), [<Eng.], hoog gebouw, torenflat.




buitenwipper (m.), uitsmijter, iemand die aangesteld is om rumoerige of ongewenste gasten uit een café, discotheek en dergelijke te verwijderen.




buldermuur (m.), geluidswal, afscherming om het verkeerslawaai, de geluidshinder tegen te gaan.




bureel (o), 1. schrijftafel met laden, bureau; 2. vertrek, kamer, waarin administratief werk wordt gedaan; 3. gebouw, waar de administratie van een bedrijf wordt gevoerd, kantoor.




BV, een beroemde Vlaming.










cabienne (o.), 1. telefooncel; 2. seinhuisje; 3. kleedhokje.




caleçon (m.), [<Fr.], legging.




camion (kamion) (m.), [<Fr.], vrachtwagen.




camionette (m.), bestelwagen.




camioneur (m.), [<Fr.], vrachtwagenchauffeur.




catalogeren, catalogiseren.




categoriek, krachtig, formeel, bijv.: ik ontken categoriek.




ceintuur (v.), [<Fr.], riem, gordel, ook: veiligheidsgordel voor de inzittenden van een auto.




celwagen (m.), arrestantenbus.




cervela, cervelaatworst.




champetter (m.), [<Fr.: garde champêtre], 1. veldwachter, 2. bazige vrouw.




chapelure (v.), paneermeel, broodkruim.




chappe (m.), [<Fr.: chape], cementspecie voor het afwerken van vloeren.




charcuterie (v.), [<Fr.], 1. fijne vleeswaren, broodbeleg; 2. delicatessenafdeling of -zaak, afdeling of zaak waar fijne vleeswaren verkocht worden.




chauffage (v.), [<Fr.}, verwarmingsinstallatie, centrale verwarming.




chichi-madammeke (v.), een bekakte mevrouw, een kakmadam.




chinese inkt (m.), oost-indische inkt.




choucroute (v.), [<Fr.], zuurkool.




claxon (m.), autotoeter.




clever, [<Eng.], slim.




codenummer (o.), pincode.




coiffeur (m.), [<Fr.], kapper, coiffeursalon, kapperszaak.




colère (v.), [<Fr.], woede; in een Franse colère uitbarsten, woedend zijn.




colle (m.), [<Fr.], lijm.




commerçant (m.), [<Fr.], zakenman, handelaar.




commerce (m.), [<Fr.], 1. handel; 2. winkel, bedrijf.




__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Van belommering tot commerce







belommering , zonwering, voorziening om zonnestralen en -warmte buiten te sluiten.




bemeubeld, gemeubileerd.




beroezen, zich bedrinken, dronken worden.




besluiter (m.), (sportterm), voetballer die veel doelpunten maakt.




bessemgeld (o.), drinkgeld, vindgeld, geld dat door de kuisvrouw (werkster) op de grond wordt gevonden.




bestemmeling (m.), geadresseerde, degene aan wie een brief of een pakje is gericht.




bestoefen, ophemelen, loven, (iemand) prijzne.




beterkoop, goedkoper.




betichte (m. en v.), verdachte, persoon die van een strafbaar feit wordt verdacht, beticht.




betoelaging (v.), subsidie, geldelijke ondersteuning door de overheid.




betrekkingen, geslachtsdaad, coïtus, met iemand betrekkingen hebben, met iemand naar bed gaan.




beuling (m.), bloedworst.




beurtrol (m.), toerbeurt, regelmatig wisselende beurt.




bevallingsverlof (v.), zwangerschapsverlof, verlof dat aan een vrouw in blijde verwachting wordt toegekend.




bevloering (v.), vloerbedekking; bevloering bedekt met vasttapijt, vaste vloerbedekking.




bevoordeligen, bevoordelen; ook: benadeligen en benadeliging.




bewaarmiddel (o.), conserveringsmiddel.




bibbergeld (o.), gevarengeld, toeslag op het loon voor gevaarlijk werk; uitdrukking ontstond in 1944 toen in de Tweede Wereldoorlog de V-bommen op Antwerpen vielen en met name de havenarbeiders die aan het werk bleven "bibbergeld" kregen.




bic (m.), [<Fr.], pen (om mee te schrijven).




bie (v.) bij; ook: bijdehand kind.




bieding (v.), offerte.




bierbak (m.), bierkrat, krat voor bierflesjes.




bierkaartje (o.), bierviltje, viltpapieren onderlegger voor bierglazen.




biersteker (m.), bierhandelaar, bierbrouwer, iemand die bier brouwt of laat brouwen om het te verkopen.




bierwinkel (m.), café.




bietekwiet (m. en v.), iemand die opvalt door kleding of raar gedrag.




bieterke (m.), kindertandje; ons boeleke krijgt zijn bieterkes door, onze kleine krijgt zijn eerste tandjes.




bijbehorigheden (mv.), accessoires (van een auto).




bijhalen, inhalen.




bijsteken, aanvullen; een tandje bijsteken, (wielersportterm), in een hogere versnelling gaan rijden.




bijzichtig, bijziend.




bilan (m. en o.), [<Fr.], balans; de bilan opmaken, de balans opmaken.




binnenbreken, inbreken.




binnenbrengen, inleveren.




binnenrijven, een overwinning behalen, iets in zijn bezit krijgen.




binnensturen, inzenden.




bissen, [<Fr.: bisser], doubleren, blijven zitten.




blaar (v.), 1. roddelaarster, een vrouw die veel praatjes heeft; 2. een lichtzinnige vrouw.




blaffetuur (v.), vensterluik, luik voor een venster.




blanche, witbier.




blauwbiccen, met balpen blauw maken.




blèten (ook: bleiten), huilen, bleren, schreien.




bleu (m.), [<Fr.], onervaren persoon, eerstejaarsstudent.




blinken, poetsen (met name van schoenen)




bloemsuiker (m.), poedersuiker.




blokletteren, in grote koppen in de krant staan.




bluts (v.), deuk (bijvoorbeeld in een auto); de bluts met de buil nemen, iets voordeligs tegen iets nadeligs laten opwegen.




boeffen, [<Fr.: bouffer], vreten, veel en gulzig eten, (zich) volproppen.




boeleke (m. en v.), baby, klein kind.




boffen, opscheppen, bluffen, snoeven.




boite (v.), [<Fr.], 1. versnellingsbak (van een auto); 2. een leuke tent.




boke (v.), (kindertaal), boterhammetje, snee brood.




bolleke (o.), een bolvormig glas gevuld met De Koninck-bier.




bolwassing (v.), standje, uitbrander.




bonmama (ook: bomma) (v.), grootmoeder, oma.




bonpapa (ook: bompa) (m.), grootvader, opa.




bonus (o.), [<Fr.], gratificatie.




boordplank (v.), dashboard (van een auto).




boordsteen (m.), stoepband, hardstenen rand die langs een stoep wordt gelegd.




borstel (m.), penseel, (verf)kwast; er met de grove borstel ingaan, ruw te werk gaan.




borstelen, schilderen (figuurlijk: hij borstelt een breed panorama).




bot (m. en v.), [<Fr.: botte], laars; mijn botten, nou?; kus m'n botten, geen sprake van, iets of iemand van kus m'n botten, van lik m'n vestje.




botermelk (v.), karnemelk.




botsen, stuiten, het terugspringen van een bal.




botsmuts (m.), valhelm, helm die een motorrijder bij een val moet beschermen tegen hersenletsel.




bougie (v.), [<Fr.], 1. kaars; 2. ontstekingsmechanisme bij auto.




bouwpromotor (m.), projectontwikkelaar.




brandkoffer (v.), brandkast, stalen brandvrije kast met speciaal slot voor het opbergen van geld en waardepapieren.




brandraam (o.), glas-in-loodraam.




brevet (o.), diploma.




briefdrager (m.), postbode, iemand die brieve bestelt, rondbrengt; syn.: facteur, postman.




briefomslag (m. en o.), enveloppe.




briefwisseling (v.), correspondentie.




brieventas (v.), portefeuille, (meestal leren) mapje voor het opbergen van waardepapieren en geld.




brigadier (m.), [<Fr.], opzichter, persoon die de leiding heeft over een groep arbeiders.




brik (m.), [<Fr.: brique], klinker, baksteen.




brilmarchant (m.), opticiën; ook: optieker.




brocanteur (m.), [<Fr.], handelaar in antiek en curiosa.




broebelen, onduidelijk spreken, wartaal uitslaan, brabbelen.




broodkaart (m.), echtgenoot, degene die het "brood' verdient.




brossen, spijbelen (van school).




brosser (m.), spijbelaar.




brugagent (m.), brugwachter.




bruggepensioneerde (m.), vutter, werknemer die gebruik heeft gemaakt van de VUT-regeling en vervroegd met pensioen is gegaan.




bruis, frisdrank met prik (koolzuur), bijv.: Spa bruis, Spa rood.




building (m.), [<Eng.], hoog gebouw, torenflat.




buitenwipper (m.), uitsmijter, iemand die aangesteld is om rumoerige of ongewenste gasten uit een café, discotheek en dergelijke te verwijderen.




buldermuur (m.), geluidswal, afscherming om het verkeerslawaai, de geluidshinder tegen te gaan.




bureel (o), 1. schrijftafel met laden, bureau; 2. vertrek, kamer, waarin administratief werk wordt gedaan; 3. gebouw, waar de administratie van een bedrijf wordt gevoerd, kantoor.




BV, een beroemde Vlaming.










cabienne (o.), 1. telefooncel; 2. seinhuisje; 3. kleedhokje.




caleçon (m.), [<Fr.], legging.




camion (kamion) (m.), [<Fr.], vrachtwagen.




camionette (m.), bestelwagen.




camioneur (m.), [<Fr.], vrachtwagenchauffeur.




catalogeren, catalogiseren.




categoriek, krachtig, formeel, bijv.: ik ontken categoriek.




ceintuur (v.), [<Fr.], riem, gordel, ook: veiligheidsgordel voor de inzittenden van een auto.




celwagen (m.), arrestantenbus.




cervela, cervelaatworst.




champetter (m.), [<Fr.: garde champêtre], 1. veldwachter, 2. bazige vrouw.




chapelure (v.), paneermeel, broodkruim.




chappe (m.), [<Fr.: chape], cementspecie voor het afwerken van vloeren.




charcuterie (v.), [<Fr.], 1. fijne vleeswaren, broodbeleg; 2. delicatessenafdeling of -zaak, afdeling of zaak waar fijne vleeswaren verkocht worden.




chauffage (v.), [<Fr.}, verwarmingsinstallatie, centrale verwarming.




chichi-madammeke (v.), een bekakte mevrouw, een kakmadam.




chinese inkt (m.), oost-indische inkt.




choucroute (v.), [<Fr.], zuurkool.




claxon (m.), autotoeter.




clever, [<Eng.], slim.




codenummer (o.), pincode.




coiffeur (m.), [<Fr.], kapper, coiffeursalon, kapperszaak.




colère (v.), [<Fr.], woede; in een Franse colère uitbarsten, woedend zijn.




colle (m.), [<Fr.], lijm.




commerçant (m.), [<Fr.], zakenman, handelaar.




commerce (m.), [<Fr.], 1. handel; 2. winkel, bedrijf.




__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Van aan tot bekomen







aan, voorzetsel en bijwoord, 1. 30 stuks aan 20 frank, à 20 frank; te huur aan gunstige voorwaarden, tegen gunstige voorwaarden; 2. aan de 80 km per uur rijden, tegen de 80 km per uur rijden; 3. dat boek ligt te hoog, hij kan er niet aan, hij kan er niet bij; 4. hij vond een parkeerplaats aan de parkeermeter, bij de parkeermeter.




aanbevolen, aangetekend: een aanbevolen brief, een aangetekende brief [<Fr.: une lettre recommandée].




aanbrengst (v.), inbreng, bijdrage.




aandampen, beslaan, met een waas van vocht overtrokken worden; syn. aanladen.




aandamping (v.), wasem, zichtbare damp tegen bijvoorbeeld het raam.




aanduiden, aanwijzen.




aanfronsen, aanrimpelen (van stof).




aangaan, ervandoor gaan, weggaan, opstappen, vertrekken, syn.: afbollen, aftrappen, afstomen, het gaat uitgaan, opkramen.




aangeladen, dronken, te veel sterke drank gedronken hebbend.




aanhoudingsmandaat (o.), [<Fr.: mandat d'arrêt], arrestatiebevel.




aankleven, (een idee) aanhangen, verdedigen




aantakelen, vreemd (aan)kleden, toetakelen, opdirken, syn: aantoortelen.




aardebaan (v.), onverharde weg, zandweg, landweg.




aardig, 1. vreemd, raar, zonderling, eigenaardig; 2. duizelig, misselijk, onpasselijk.




aaszak (m.), valsspeler, knoeier, aaszak doen, valsspelen, knoeien; syn. haarzak.




abat-jour (m. en o.), [<Fr.], lampekap.




abondant, overvloedig.




abonnent (m.), abonnementhouder.




achterduims, stiekem, geniepig, heimelijk, achterbanks; syn.: onderduims.




achternadoen: (iemand) nabootsen, nadoen.




achterruitontdooiing (v.), achterruitverwarming (van een auto).




acties (mv.), aandelen: hij heeft acties op de beurs.




affaire (v.), [<Fr.] 1. zaak, winkel; 2. koopwaar, spullen; 3. transactie.




affronteren [<Fr.] beledigen, krenken.




afgang (m.), buikloop, diarree, overvloedige waterige ontlasting; de afgang hebben, aan de diarree zijn.




afgeborsteld, op zijn paasbest, piekfiijn, feestelijk gekleed zijn.




afhaspelen, (iets) (snel) afmaken, uitvoeren, afwerken.




afkoeken, een pak slaag geven; syn. aftroeven, afborstelen.




aflossing (v.), (sportterm), estafette(wedstrijd).




afpitsen, afpingelen, afdingen, minder bieden dan de vraagprijs.




afrotsen, bereizen: bijv. een streek afrotsen.




afslag (m.), reductie, korting, daling van de koopprijs; iets is in de afslag, iets is in de reclame.




afspannen: (een straat) afsluiten, afzetten.




afspanning (v.), hek.




aftrekker (m.), flesopener, instrumentje om een met een kroonkurk (metalen plaatje dat een fles van boven volkomen afsluit) afgesloten fles te openen.




aftroeven, een pak slaag geven.




afveeg (m.), (vluchtige) zoen.




afzink (m.), afdaling.




air-hostess (v.), stewardess.




airke (o. en v.), melodie, muziekstuk; bijv.: een airke spelen.




ajuin (m.), ui, tot de lelieachtigen behorende plant met scherp ruikende bol [<Lat.: allium cepa]




ajusteur (m.), [<Fr.], bankwerker.




alaam (alem) (o.), gereedschap.




allee, [<Fr.: allez], vooruit (aansporing), zeg, nou ja.




alleenbouw (m.) vrijstaande woning.




alleenverdeler (m.), (exclusief) dealer.




allumeur (m.) [<Fr.], aansteker, apparaat om vuur te maken, met name om sigaretten en sigaren aan te steken.




almeteens, plotseling.




amai, uitroep van verbazing, van pijn of teleurstelling.




ambetant, [<Fr.: embêtant], hinderlijk, naar, vervelend, onaangenaam.




ambetanterik (m.), lastpost.




ambras (m.), [<Fr.: embarras], ruzie, woorden, heibel, moeilijkheden: ambras (met iemand) hebben, zoeken, ruzie met iemand hebben, zoeken; iemand in de ambras brengen, iemand in de moeilijkheden brengen.




ambrasmaker (m.), herriezoeker.




ambrasseren, omhelzen.




américain préparé, filet américain.




amigo (m), stadsgevangenis, cel in een politiebureau, [<Spaans: vriend]; woord stamt uit de Spaanse tijd toen de gevangenis ook wel vrint genoemd werd.




amortisseur (m.), [Fr.], schokbreker (van een auto).




amusatie (o.), vermaak, amusement [<Fr.], iets waarmee men zich vermaakt, syn. verstrooiing, entertainment.




annoncenblad (o.), reclamekrant




antenne, op antenne zijn, in de ether zijn.




antigel (m.), [<Fr.], antivriesmiddel.




antigrippine, een geneesmiddel tegen griep.




apotheekkast (v.), medicijnkast.




appelsien (m.), sinaasappel.




appelspijs (v.), appelmoes.




aprilvis (m.), [<Fr.: poisson d'avril], 1-april-grap.




arbiter (m.), [<Fr.] scheidsrechter (bij het voetbal).




arduin (o. en m.), drempel (in een huis).




arrivee (m.), [<Fr.], (term uit de wielersport), aankomst, eindstreep, finish




asbaan (v.), sintelbaan, atletiekbaan.




ascenseur (m.), [<Fr.], (personen)lift.




astemblieft, alstublieft.




attachke (v.), [<Fr.: attache], papierklem, paperclip [<Eng.], metalen klemmetje om papieren tijdelijk bij elkaar te houden.




attaque (v.), [<Fr.], beroerte, hartattaque, hartaanval.




autocar (m. en v.), [<Fr.], autobus, als openbaar vervoermiddel.




automekanieker (m.), automonteur.




autostopper (m.), [<Fr.: autostoppeur], lifter, iemand die zonder betaling meerijdt in een niet-openbaar vervoermiddel.




autostrade (v.), [<Fr.], autosnelweg.




autovoerder (m.), chauffeur, automobilist; autovoerster (v.).




autozoektocht (m.), (toeristische) autorally.




awel, nou; awel, verstade da nie, nou, begrijp je dat niet.







baancafé (o.) wegrestaurant, aan of bij een grote weg (baan) gelegen restaurant.




baaskesbier (m.), rondje van de zaak.




bakschieten, sjoelen, spel met lange bak (schietbak, sjoelbak) met aan het uiteinde vier vakjes waarin schuivend schijven moeten worden gemikt.




bandbreuk (v.), bandenpech, lekke band.




bankautomaat (m.), toestel bij een bank voor elektronisch geldverkeer met chipkaart.




bankkaart (v.), betaalpas.




bareel (m.), 1. spoorboom, slagboom, spoorwegovergang; 2. dranghek.




barema (o. en m.), [<Fr.: barème], loontabel, salarisschaal.




bassen 1. (bij honden) blaffen; 2. (bij mensen) snauwen.




batterij (v.), accu (van auto).




bavet (v.), [<Fr.], slabbetje (voor kinderen).




baxter (m.), infuus




bazaar (m.), [<Fr.: bazar], 1. warenhuis, grootwinkelbedrijf waar op verschillende afdelingen alle mogelijke artikelen worden verkocht; 2. rotzooi, troepo, rommel; 3. bordeel [<Fr.: bordel, hut], huis waarin ontucht als bedrijf wordt uitgeoefend.




bebbel (m.), mond: zijn bebbel houden, zijn mond houden.




bedeling (v.), bezorging (van kranten en poststukken).




bedorvenstront (m. en v.), verwend kind.




beenhouwer (m.), slager.




beenhouwerij (v.), slagerij.




bees (v.), bes (vrucht); bezensap, bessensap.




begoed, bemiddeld: bijv.: een begoede familie




begraving (v.), uitvaart, begrafenis.




bek (m.), [<Fr.: bec de gaz], pit van een gasfornuis.




bekanst, vrijwel, bijna.




beknibbelen, (op iemand of iets) vitten, bekritiseren, hekelen.




bekomen, (ver)krijgen, ontvangen, verwerven, bereiken




__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   

De taalgrens en het Franstalige imperialisme




 




Zowat elk probleem in België is terug te voeren op een conflict tussen de twee belangrijkste taalgemeenschappen: de Nederlands- en de Franstalige. De twee gemeenschappen staan lijnrecht tegenover elkaar, en een duidelijke territoriale scheidingslijn is dan ook levensnoodzakelijk. Die lijn, de taalgrens, bestaat al sinds mensenheugenis. België heeft geprobeerd hem uit te wissen, maar is daar niet in geslaagd, en nu vormt hij de grens tussen de "gemeenschappen" en "gewesten", in afwachting van zijn eindbestemming: een echte staatsgrens worden.




 







 




De taalgrens gaat terug op de grens tussen de Germaanse en Romaanse talen, die in de vijfde eeuw met de val van het West-Romeinse Rijk is ontstaan. Hoewel het geen geografische grens is (hij verloopt niet langs rivieren, bergketens en dergelijke), is de taalgrens doorheen de eeuwen ongewijzigd gebleven. Ten noorden en ten zuiden van de taalgrens waren de taalgebieden homogeen eentalig. Daar kwam pas verandering in tijdens de dertiende eeuw, toen de graven van Vlaanderen overschakelden op het Frans voor hun centrale administratie. Tijdens de Bourgondische periode werd onder Karel de Stoute het Frans als bestuurstaal verplicht, maar na zijn dood werd de volkstaal opnieuw ingevoerd. De leidende klassen waren toen nog niet verfranst; dat gebeurde pas tijdens de opeenvolgende bezettingen en annexatie van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk. Vooral tijdens die laatste periode (1795-1814) werd de Vlaamse toplaag genadeloos verfranst.




De kortstondige hereniging met de Noordelijke Nederlanden (1815-1830) kon die verfransing niet volledig ongedaan maken, maar legde wel de basis voor het overleven van het Nederlands in Vlaanderen. Met de afscheuring van België begon de ellende: het Frans werd de enige officiële taal voor de wetgeving. Iedereen die hogerop wilde, moest noodgedwongen overschakelen op het Frans. De Nederlandstalige stad Brussel, die nu de hoofdstad was van het nieuwe koninkrijk, werd in sneltempo verfranst. De Vlaamse Beweging zag zich in de decennia daarna genoodzaakt om met bloed, zweet en tranen de Franse taaldwang beetje bij beetje terug te schroeven. Eerst werd de erkenning van het Nederlands als (tweederangs) officiële taal verkregen (1898), vervolgens de vernederlandsing van de Gentse (1930) en Leuvense Universiteit (1968) en de officiële vertaling van de grondwet naar het Nederlands (1967).




In 1921 werd België ingedeeld in twee eentalige gebieden en één tweetalig (Brussel), maar pas in 1932 werd het territorialiteitsbeginsel ook daadwerkelijk toegepast. Toch was het gevaar nog lang niet geweken, want de Franstaligen hielden talentellingen, die ze vervalsten, om Vlaamse gemeenten bij Wallonië te kunnen inlijven. De Vlamingen moesten dan ook vastberaden voor eens en voor altijd de taalgrens vastleggen. Toen dat in 1963 gebeurde, werden de West-Vlaamse gemeenten Komen en Moeskroen bij Wallonië ingelijfd, en het Luikse Voeren kwam naar Vlaanderen. Er kwamen vier taalgebieden: Nederlands, Frans, Duits en tweetalig (Frans/Nederlands). De negentien Brusselse gemeenten, die stuk voor stuk op Vlaams grondgebied liggen maar ondertussen al sterk verfranst waren, werden ingedeeld als "tweetalig gebied".




De randgemeenten rond het tweetalige Brussel, die ook al licht verfranst waren, bleven bij het Nederlandse taalgebied, maar de Franstaligen slaagden er in om voor zes van die gemeenten (Wemmel, Kraainem, Wezembeek-Oppem, Sint-Genesius-Rode, Linkebeek en Drogenbos) een speciaal voorkeursregime af te dwingen: de zogenaamde "faciliteiten". Dit hield in dat de Franstalige inwoners het voorrecht hebben het Frans te gebruiken in hun contacten met de overheid. Bovendien wordt er Franstalig onderwijs georganiseerd, dat door Vlaanderen wordt betaald! Vlaanderen betaalt dus zijn eigen verfransing. Ook de Vlaamse taalgrensgemeenten Bever, Herstappe, Mesen, Ronse, Spiere-Helkijn en Voeren werden faciliteitengemeenten. Ook in een paar Waalse taalgrensgemeenten kwamen er faciliteiten voor Nederlandstaligen, maar deze worden in de praktijk niet toegepast.




 







 




Het toegeven aan deze regeling was een blunder van formaat: natuurlijk werd ze door de Franstaligen anders geïnterpreteerd als door de Vlamingen. De faciliteiten waren bedoeld als tijdelijke overgangsmaatregel om de Franstaligen de gelegenheid te geven zich aan te passen aan het Vlaamse karakter van hun gemeente en Nederlands te leren, maar de Franstaligen beschouwen ze als een verworven recht, dat ze nooit meer willen afgeven. Met de grondwetsherziening van 1970 behaalden de Franstaligen een belangrijke overwinning: door de invoering van de alarmbelprocedure en de bijzondere meerderheden werd de Vlaamse meerderheid binnen België geneutraliseerd. Voortaan waren voor grondswetswijzigingen een tweederde meerderheid én een gewone meerderheid in elke taalgroep vereist. De Franstaligen hadden nu de garantie dat er nooit nog een beslissing kon worden genomen die in hun nadeel was.




Maar het hield niet op: met de staatshervorming van 1988 haalden de Franstaligen alweer hun slag thuis. De faciliteiten werden grondwettelijk verankerd ("gebetonneerd") en Brussel werd een volwaardig derde gewest. Nu Brussel niet langer tot het Vlaamse gewest behoorde, hadden de Franstaligen een belangrijke stap verwezenlijkt in hun strategie om Brussel uit Vlaanderen los te weken. De Franstaligen houden er, in tegenstelling tot de Vlamingen,  inderdaad een heuse communautaire agenda op na. Wie denkt dat het verfransingsgevaar is geweken, vergist zich. Recente studies tonen aan dat de Franstaligen in de faciliteitengemeenten zich helemaal niet aanpassen, maar dat de faciliteiten de verfransing juist in de hand werken!




De Franstalige strategen zouden Brussel het liefst bij Wallonië inlijven, zodat de francofonen als één front tegenover Vlaanderen komen te staan. Om hun doelstelling te realiseren, voeren ze een agressief, imperialistisch veroveringsbeleid. Bij gebrek aan Vlaamse frontvorming slagen ze er ook in om hun ideaal stap voor stap te bereiken. Niet alleen hebben ze van Brussel een afzonderlijk gewest kunnen maken; momenteel proberen ze dat gewest met het Waalse gewest te doen samensmelten. We zien dat vandaag al aan subtiele zaken zoals het veranderen van de naam "Communauté française" (Franse gemeenschap) in "Communauté Wallonie-Bruxelles" (Waals-Brusselse gemeenschap). Op die manier went ook het buitenland alvast aan de leugenachtige voorstelling dat Brussel en Wallonië samen één geheel vormen. Dat Brussel een Vlaamse stad is, doet er blijkbaar niet toe. Dat ze op Vlaams grondgebied ligt, daar zullen de Franstaligen wel verandering in brengen. Ze zullen ernaar blijven streven om de faciliteiten én de faciliteitengemeenten uit te breiden. De huidige faciliteitengemeenten proberen ze bij het Brusselse gewest te voegen. Één gemeente is daarbij van bijzonder geostrategisch belang: Sint-Genesius-Rode. Als ze erin zouden slagen die gemeente bij het Brussels of het Waalse gewest in te lijven, dan ontstaat er een corridor tussen Brussel en Wallonië en kunnen ze na het uiteenvallen van België veel gemakkelijker aanspraak maken op Brussel!




 







 




De conclusie is simpel: hoe langer België blijft bestaan, hoe meer kans we als Vlamingen lopen om onze eigen hoofdstad, Brussel, te verliezen. De Vlaamse politici moeten dan ook nù een actieplan opstellen om Brussel te redden en samen een verstandige en grondig onderbouwde onafhankelijkheidsstrategie uitwerken, waarin met alle mogelijke Franstalige listen rekening wordt gehouden.




Wat de huidige toestand betreft: hoewel we hard voor al onze verwezenlijkingen en taalwetten hebben moeten vechten, worden ze nog altijd door bepaalde Franstaligen met voeten getreden. Hier moet iets aan gedaan worden! Ook u kunt uw steentje bijdragen:




- Spreek in Brussel en zeker in de faciliteitengemeenten steeds Nederlands, ook als men u in het Frans aanspreekt of antwoordt. Wijk geen duimbreed; die gebieden zijn verplicht tweetalig! Weigert men in een winkel u te verstaan of te bedienen, herhaal dan uw vraag. Weigert men nog steeds, verlaat dan het pand.




- Spreek op Vlaams grondgebied in het openbaar NOOIT OFTE NIMMER Frans, ook niet als men u in die taal de weg vraagt. Frans spreken in Vlaanderen komt neer op toegeven aan de imperialistische, arrogante houding van de Franstaligen.




- Woont u in "tweetalig" gebied, waak dan nauwkeurig over het naleven van de taalwetten. Worden uw rechten geschonden, laat het daar dan niet bij. Dien klacht in.





Het Klein Woordenboek der Vlaamse Taal




"Het "Klein Woordenboek der Vlaamse Taal" is een unieke verzameling Vlaamse woorden met hun Nederlandse vertaling. Een voorproefje: een boordplank is het dashboard van een auto, roodlicht staat voor verkeerslicht, een brandkoffer is een kluis en een bougie een kaars, een aftrekker is een flessenopener en een buitenwipper is een uitsmijter (van een discotheek bijvoorbeeld).







Een tandist is een tandarts, wie stoeft schept op en een botsmuts is een valhelm. Een droogzwierder is een centrifuge, een kuisvrouw maakt schoon, een bruggepensioneerde is in Nederland een vutter en een autostopper is iemand die langs de kant van de weg staat te liften.




Kortom: dit woordenboek is een must voor iedereen die wel eens bij onze zuiderburen op bezoek gaat. En voor de Nederlanders is het goed om te weten dat solden uitverkoop betekent en beterkoop goedkoper is.







 




__________________


Senior Member

Status: Offline
Posts: 399
Date:
Permalink   




Het Vlaamse volkslied, dat in juli 1845 door Hippoliet Van Peene (1811-1864) geschreven en  door Karel Miry (1823-1889) gecomponeerd werd, is sinds 1985 het officiële volkslied van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Leeuw, zwart op een gele achtergrond, is sinds mensenheugenis hét symbool van Vlaanderen.




Om het geluidsbestand (489 Kb) op te halen, 
k
lik hier




Volledige tekst (officieel worden alleen de eerste twee strofen, die vet gedrukt staan, gezongen):











DE VLAAMSE LEEUW




Zij zullen hem niet temmen, de fiere Vlaamse Leeuw,
Al dreigen zij zijn vrijheid met kluisters en geschreeuw.
Zij zullen hem niet temmen, zolang één Vlaming leeft,
Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.




Zij zullen hem niet temmen, zolang één Vlaming leeft,
Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.




De tijd verslindt de steden, geen tronen blijven staan.
De legerbenden sneven, een volk zal nooit vergaan.
De vijand trekt te velde, omringd van doodsgevaar.
Wij lachen met zijn woede, de Vlaamse Leeuw is daar.




Zij zullen hem niet temmen, zolang één Vlaming leeft,
Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.




Hij strijdt nu duizend jaren, voor vrijheid, land en God,
En nog zijn zijne krachten in al haar jeugdgenot.
Als zij hem machtloos denken en tergen met een schop,
Dan richt hij zich bedreigend en vrees'lijk voor hen op.




Zij zullen hem niet temmen, zolang één Vlaming leeft,
Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.




Wee hem, die onbezonnen, die  vals en vol verraad,
De Vlaamse Leeuw komt strelen, en trouweloos hem slaat.
Geen enkele handbeweging die hij uit 't oog verliest:
En  voelt hij zich getroffen, hij stelt zijn maan en briest.




Zij zullen hem niet temmen, zolang één Vlaming leeft,
Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.




Het wraaksein is gegeven, hij is hun tergen moe;
Met vuur in 't oog, met woede springt hij de  vijand toe.
Hij scheurt, vernielt, verplettert, bedekt met bloed en slijk
En zegepralend grijnst hij op 's vijands trillend lijk.




Zij zullen hem niet temmen, zolang één Vlaming leeft,
Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.




 













 




ANDERE VLAAMS-NATIONALE LIEDEREN




 








Gebed voor het Vaderland


geluid (837 Kb)




Heer, laat het prinsenvolk der oude Nederlanden
Niet ondergaan in haat, in broedertwist en schande;
Maak dat uit de oude bron nieuw leven nogmaals vloeit,
Schenk ons de taaie kracht om fier, vol vroom vertrouwen,
Met nooit gebroken moed ons land herop te bouwen;
Tot statig als een eik voor U ons volk herbloeit.




(Geschreven door de Heel-Nederlander Remi Piryns
en getoonzet door Gaston Feremans.)




 


Wilhelmus


geluid (465 Kb)




Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
uw dienaar t'aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.




(Zesde strofe van het Nederlandse volkslied.)




 






Vlaanderen dag en nacht




geluid (588 Kb)




Vlaanderen, dag en nacht denk ik aan u.
Waar ik ook ben en vaar,
Gij zijt mij altijd naar.
Vlaanderen, dag en nacht denk ik aan u.

Beemden en velden staan overal groen,
Schoon is ons land geheel,
Schoon als een lustprieel,
Beemden en velden staan overal groen.

Vlaanderen, boven al heb ik u lief,
Gij mijnen lust, mijn smart,
Gij ligt mij diep in 't hart,
Vlaanderen, boven al heb ik u lief.

Overal vrolijkheid, overal lust,
Maagden van fier gelaat,
Knapen zo vroom en draat,
Overal vrolijkheid, overal lust.

Vlaanderen, allen tijd blijft gij mij lief,
Neem van mij hart en hand,
Neem mijne trouw te pand,
Vlaanderen, allen tijd blijft gij mij lief.




(Geschreven door August Heinrich Hoffmann von Fallersleben
en getoonzet door
Florimond van Duyse.)


 





Het lied der Vlamingen




Waar Maas en Schelde vloeien,
De Noordzee bruist en stormt.
Waar vrede en kunsten bloeien,
De vrijheid mannen vormt.
Waar velden, wouden, weiden,
Als gaarden rijk beplant,
De weelde en vreugd verspreiden:
Daar is, daar is ons vaderland,
Daar is ons vaderland.




Daar stijgen uit het verleden
De Geus en Klauwaart op.
Zij hebben stout gestreden,
Verplet de vreemde kop.
Hun goed, hun bloed, hun leven,
Met mildheid steeds verpand,
Om ons te kunnen geven
Het vrije, vrije vaderland,
Het vrije vaderland.

O Nederland, o vrijheid
Gij adelt ons gevoel,
Wij zweren ook met blijheid,
Uw toekomst is ons doel.
Wij zullen, jonge scharen,
Steeds onze plicht gestand,
Met hand en hart bewaren,
Het heilig, heilig vaderland,
Het heilig vaderland.




(Geschreven door Emmanuel Hiel
en getoonzet door Peter Benoit.)




 






De Blauwvoet




Nu het lied der Vlaamse zonen,
Nu een dreunend kerelslied,
Dat in wilde noordertonen
Uit het diepste ons herten schiet.

Keerzang:
Ei! het lied der Vlaamse zonen,
Met zijn wilde noordertonen,
Met het oude Vlaams Hoezee
Vliegt de blauwvoet? Storm op zee!


't Wierd gezeid dat Vlaanderen groot was,
Groot scheen in der tijden wolk,
Maar dat Vlaanderland nu dood was,
En het vrije kerelsvolk.

Maar dan klonk een stemme krachtig
Over 't oude noordzeestrand
En het stormde groots en machtig,
In dat dode Vlaanderland.

En hier staan wij, 't hoofd omhoge,
Vuisten siddrend, kokend bloed;
Vlam in 't herte, vlam in de oge,
En ons naam ons trillen doet!

Van de blonde noordse stranden,
Dwang en buigen ongewend,
Onze vaders herwaarts landden,
Leden, streden, ongetemd.

Ja wij zijn der Vlamen zonen,
Sterk van lijve, sterk van ziel,
En wij zou'n nog kunnen tonen,
Hoe de klauw der Klauwaards viel.

Op ons vane vliegt de Blauwvoet,
Die voorspelt het zeegedruis,
En de Leeuw er met zijn klauw hoedt
't Lieve dierbaar Christi kruis.

Weg de bastaards, weg de lauwaards.
Ons behoort het noorderstrand,
Ons de kerels, ons de Klauwaards,
Leve God en Vlaanderland!





Omdat ik Vlaming ben




Waarom, waarom, waarom
Ik voor geen vreemden buig,
Waarom ik met van Maerlant juich,
Zijn leuze voor de mijne erken ? 
Omdat ik Vlaming ben ! 




Waarom, waarom, waarom
Ik bij mijn stillen haard
De taal der vaadren heb bewaard,
En aan geen andren toon gewen ? 
Omdat ik Vlaming ben ! 




Waarom, waarom, waarom
Ik aan mijn kindren leer :
Maakt Vlaand’ren groot gelijk weleer !
Waarom ik, hopend, juich met hen ?
Omdat ik Vlaming ben !




Waarom, waarom, waarom
Ik ‘t goede Vlaamse diet
Mijn hart blijf schenken en mijn lied,
Mijn adem en mijn wakkre pen ?
Omdat ik Vlaming ben !





 




 






3. Keuken




De Vlaamse keuken vindt zijn oorsprong in de stevige boerenkost: aardappelen, vlees en koolgroenten. Door de typische eetcultuur zijn er echter talloze smakelijke gerechten ontstaan, die meestal in grote porties geserveerd worden. Dat de Vlaamse kost doorgaans rijk is aan calorieën, heeft ook te maken met het royale gebruik van sauzen en mayonaise en met het eten van frieten, die door vele Vlamingen nog altijd worden beschouwd als onontbeerlijk bestanddeel in het dieet van de echte levensgenieter. Zowel groenten (bijv. de vleestomaat of de asperge) als vlees en vis (tong, grijze garnalen) dragen bij tot Vlaanderens culinaire verlokkingen. De Vlaamse chocolade en pralines (helaas nog te vaak aangeprezen als "Belgian chocolates") zijn wereldvermaard.




Vanwege zijn noordelijke ligging is Vlaanderen niet echt geschikt voor de wijnproductie, maar dat wordt ruimschoots goedgemaakt door het overweldigende, enorme assortiment bieren. Niet Duitsland of Tsjechië, maar Vlaanderen heeft het recht zichzelf tot beste bierland ter wereld te kronen. Dat komt doordat de Vlaamse brouwerijen zich niet beperken tot het aanmaken van gigantische hoeveelheden pils, maar een bijzonder rijke en gevarieerde waaier aan smaken aanbieden, waaronder abdij- en fruitbieren. Als "nationale" sterke drank geldt in Vlaanderen de jenever, de typische drank van de Lage Landen die niet uit wijn maar uit bier (of een graanbeslag) wordt gestookt en op smaak wordt gebracht met de jeneverbes. Tegenwoordig bestaan er honderden verschillende soorten jenever met de meest uiteenlopende smaken (van citroen over vanille tot chocolade), maar de meest authentieke is natuurlijk de gewone graanjenever.




 




4. Letterkunde




Op het vlak van letterkunde heeft het, zeker tot 1830, weinig zin om een onderscheid te maken tussen Noord en Zuid. Het moet wel gezegd worden dat het Zuiden cultureel heel belangrijk was en een vruchtbare bodem bleek voor de ontwikkeling van onze literatuur. In zekere zin kunnen we stellen dat de Nederlandse cultuur in het Zuiden geboren is. Ook na 1830 zijn de verschillen klein: de woordkeuze verschilt soms wat en de thematiek is omwille van logische (politieke) redenen ook wat anders. Toch zouden we de moderne Vlaamse schrijvers oneer aandoen als we hier niet een paar belangrijke namen zouden opsommen.




    a) Middeleeuwen tot 1830




Tijdens de middeleeuwen ontstonden een aantal bekende werken, zoals de 14-eeuwse wereldlijke toneelstukken,  Abele Spelen genaamd (Esmoreit, Gloriant, Lanseloet van Denemerken, Vanden Winter ende vanden Somer), de heldendichten Karel ende Elegast en Walewein, het cynische rijmverhaal Van den Vos Reynaerde, het Egidiuslied en het mystieke verhaal Beatrijs. De didactiek werd in de middeleeuwen vertegenwoordigd door Jacob van Maerlant, die o.a. de Rijmbijbel, het fantasierijke geschiedenisboek Spiegel Historiael en het al even verbeeldingskrachtige Der Naturen Bloeme schreef. Hadewijch en van Ruusbroec behoorden tot de mystieke schrijvers.




    




Enkele beroemde werken uit de 15e eeuw, waarin ook de Rederijkers actief waren, zijn Elckerlijc en Mariken van Nieumeghen.




Vooral de 17e eeuw, de zogenaamde "Gouden Eeuw", heeft ons heel wat letterkundig talent opgeleverd. De belangrijkste vertegenwoordigers op een rijtje:
Jacob Cats (1577-1660): "Vadertje Cats", zeer populair dichter, moraliserende stijl.
Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647): zeer veelzijdig dichter en schrijver.
Gerbrand Adriaanszoon Bredero (1585-1618): schreef "De Spaanse Brabander". Lijfspreuk: 't Kan verkeren.
Joost van den Vondel (1587-1679): meester in alle genres. Schreef "Lucifer".
Constantijn Huygens (1596-1687): zeer geleerd man. Schreef moeilijke, intellectuele teksten en gedichten in het Nederlands (bijv. "Hofwyck") en het Latijn.




De belangijkste woordkunstenaar uit de Romantiek is Willem Bilderdijk (1765-1831), een briljant en onvermoeibaar schrijver die dankzij zijn docentschap en zijn bemoeizucht erg invloedrijk was. Verheerlijkte de Nederlandse taal, o.a. in het gedicht "Hedendaagsche talen", waarin hij het Frans op schitterende wijze belachelijk maakt.




    b) Vanaf 1830




Hendrik Conscience (1812-1883): De man die zijn volk leerde lezen. Schreef eerst in het Frans, daarna in het Nederlands. Hij ontpopte zich al gauw tot Vlaams-nationalist. Zijn belangrijkste werk, "De Leeuw van Vlaanderen", heeft veel betekend voor de Vlaamse bewustwording bij het volk.







Guido Gezelle (1830-1899): Leraar en priester, vooral bekend door zijn gedichten. Koesterde een romantisch wereldbeeld en een Vlaams idealisme dat zich uitte in het schrijven van gedichten en het verzamelen van woorden en zegswijzen uit de "volkstaal". Ook werkte hij mee aan Vlaamsgezinde tijdschriften.







Hugo Verriest (1840-1922): Cultuurflamingant, priester en leraar. Had Albrecht Rodenbach onder zijn leerlingen. Geestelijke vader van de Blauwvoeterij (een Vlaamsgezinde studentenbeweging). Met zijn eigen grote voorbeeld Guido Gezelle in het achterhoofd wou hij aan zijn leerlingen de idealen vrijheid, verantwoordelijkheid en christendom meegeven. Groot voorstander van de vernederlandsing van het middelbaar en hoger onderwijs in Vlaanderen. Schreef o.a. "Twintig Vlaamse koppen", een schets van een aantal belangrijke Vlamingen uit die tijd.




Albrecht Rodenbach (1856-1880): Werd tijdens zijn middelbare-schooltijd Vlaamsgezind en leidde zelfs een kleine opstand in de school: zijn medestudenten weigerden op het jaarlijkse schoolfeest Franse liederen te zingen en zongen in plaats daarvan Rodenbachs lied "De Blauwvoet". Deze actie was de aanzet tot de Blauwvoeterij. Tijdens zijn studie Rechten in Leuven richtte Rodenbach het Algemeen Vlaams Studentenverbond op, met als doelstellingen de vernederlandsing van het onderwijs en gelijke rechten voor de Vlamingen. Na zijn dood op 24-jarige leftijd werd hij een icoon van de Vlaamse Beweging, en zijn idealen hebben nog lange tijd daarna de studenten voor het Vlaams-nationalisme warm gemaakt.




            




Cyriel Buysse (1859-1932): Vlaanderens bekendste naturalistische romanschrijver. Vlotte, sobere schrijfstijl; sympathie voor de lagere sociale klassen. "Het recht van de sterkste", "Het gezin van Paemel" enz.




Stijn Streuvels (1871-1969): Neef van Guido Gezelle, eerst bakker, later schrijver. Leerde op eigen kracht Engels, Duits, Deens en Russisch en ontdekte zelf de wereldliteratuur. In zijn opeenvolgende periodes had hij aandacht voor de schoonheid van de natuur, eenvoudige mensen, de verbondenheid tussen mens en natuur en de psyche van het kind. In zijn meesterwerk "Leven en dood in den ast" benaderde hij op meesterlijke wijze de problematiek van de zin van het leven.




Cyriel Verschaeve (1874-1949): Priester-schrijver. Pan-germanist, voorstander van een cultuurpolitieke eenheid van Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika, geestelijke leider van de Frontbeweging en lid van Verdinaso. Schreef tijdens en na WO I radicale anti-belgische pamfletten die alleen in Vlaamsgezinde katholieke middens in goede aarde vielen. Geloofde dat WO II een unieke gelegenheid vormde om met Duitse hulp de eenheid van de Nederlanden te bewerkstelligen. Schreef gedichten, toneelstukken, essays en bijbelse drama's. Zijn werk was barok en bombastisch.







Willem Elsschot (1882-1960): Geboren als Alfons De Ridder. Had al vroeg belangstelling voor literatuur en de Vlaamse Beweging. Studeerde handels- en consulaire wetenschappen. Schreef geen grote hoeveelheid romans, maar wel van hoge kwaliteit. Semi-naturalistische werken, later ook cynische verhalen in de ik-persoon. "Villa des Roses", "Lijmen", "Kaas", "Tsip", "Het been", "Het dwaallicht" enz.




Ernest Claes (1885-1968): Nog altijd een bijzonder geliefd schrijver, ook in het buitenland. Las als kind al werk van Conscience, was een bewonderaar van Rodenbach en een aanhanger van de Vlaamse Beweging. Was een begaafd student, maar kwam op school en in het leger in de moeilijkheden door zijn vurig Vlaams-nationalisme. Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte. Had sympathie voor het activisme en de Frontpartij, en werd slachtoffer van de repressie. Jeugd- en oorlogsverhalen, heimatromans, novellen. "De Witte", "Wannes Raps", "De vulgaire geschiedenis van Charelke Dop", "Het schamel moederken", "Pastoor Campens" enz.







Anton Van de Velde (1895-1983): Na WO I de belangrijkste vertegenwoordiger van het Vlaamse katholiek getinte expressionisme. Schreef toneelstukken, jeugdboeken, romans en essays, en regisseerde toneelstukken en massaspelen. "Tijl" (religieus-nationalistisch), "Het hart vecht", "De rechtvaerdige trou".




Paul van Ostaijen (1896-1928): Introduceerde het expressionisme in de Nederlandstalige literatuur. Door middel van een opvallende typografie probeerde hij een harmonie te verkrijgen tussen inhoud en vorm. "Bezette stad", "Music Hall".




Wies Moens (1898-1982): Studeerde Germaanse filologie in Gent, en was lid van het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond. Werd na WO I wegens activisme veroordeeld. In de gevangenis schreef hij expressionistische gedichtenbundels en het pacifistische "Celbrieven". In 1931 was hij, samen met o.a. Joris Van Severen, medeoprichter van het Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen (Verdinaso), dat hij in '34 verliet om zich te profileren als invloedrijk theoreticus van het nationalisme in de Nederlanden. Ondanks zijn verzet tegen het Duitse antisemitisme werd hij in '47 bij verstek veroordeeld. Hij vluchtte naar Nederlands Limburg, waar hij leraar Nederlands werd. Na zijn humanitair-expressionistische dichtbundels heeft hij nog heel wat proza geschreven.







Marnix Gijsen (1899-1984): Geboren als Jan-Albert Goris. Streng katholiek opgevoed en strijdbaar Vlaamsgezind. Schreef gedichten en na WO II ook romans. Ondertussen had hij gebroken met de morele en geloofswaarden en was hij stoïcijn geworden. Van '41 tot '64 verbleef hij in New York, van waaruit hij als "de stem uit Amerika" elke zaterdag op de radio te horen was.




Hubert Lampo (1920-...): Grondlegger van het magisch-realisme in Vlaanderen. Zijn romans bevatten vaak archetypische en mythologische elementen. Bekendste werk: "De komst van Joachim Stiller".




Hugo Claus (1929-...): Zeer bekend toneel- en romanschrijver. Nog steeds actief in het culturele leven. Schrijft ook filmscenario's, gedichten en essays. Bekendste werk: "Het verdriet van België".




 




5. Wetenschap




Gerardus Mercator (1512-1594): Geboren als Geert Kremer in een arm gezin. Schopte het tot beste cartograaf van zijn tijd. Uitvinder van de Mercatorprojectie (voorstelling van een bol op een plat valk). Kaarten waren in die tijd enkel iets voor de rijken, en het was een echt monnikenwerk om ze samen te stellen. Mercator leverde dankzij zijn samenwerking met de beste drukkerij, het atelier Plantijn in Antwerpen, absolute topkwaliteit af, waarmee hij fortuinen verdiende.




    




Andreas Vesalius (1515-1564): Geboren als Andries van Wesel. Beroemd anatoom, die zijn vak doceerde aan de universiteit van Padua. Werkte voor Karel V en later voor diens zoon Filips II. Schreef het eerste moderne boek over anatomie: De humani corporis fabrica.







Rembert Dodoens (1517-1585): Studeerde geneeskunde, maar ook kosmografie, aardrijkskunde, Latijn, Grieks en plantkunde. Schreef het "Cruydeboeck", waarin hij als eerste botanicus de planten volgens hun eigenschappen indeelde i.p.v. in alfabetische volgorde. Zo ontstond een soort handboek "farmaceutische plantkunde", twee eeuwen voor de systematische indeling van de Zweed Linnaeus.




Simon Stevin (1548-1620): Natuurkundige, die zijn tijd ver vooruit was en heel wat nieuwe ideeën geïntroduceerd heeft in de statica en de hydrostatica. Ontdekte o.a. de hydrostatische paradox. Lanceerde zeer originele gedachtenexperimenten, zoals de onmogelijkheid van de perpetuum mobile en het behoud van energie. Koppelde als eerste de theorie aan het experiment ("spiegeling en daad"), waarbij de "daad" de ultieme test van de "spiegeling" was.




Johann Baptist van Helmond (1579-1644): Alchemicus, geneesheer, heelkundige, chemicus en wijsgeer. Ontdekker van de gasvormige toestand. Vernieuwer in de geneeskundige kennis, die o.a. op zoek was naar een universeel geneesmiddel.




Pater Ferdinand Verbiest (1623-1688): Jezuïtisch missionaris in China. Briljant wiskundige, sterrenkundige en uitvinder. Werkte voor de Keizer van China, aan wie hij les gaf in o.a. meetkunde, filosofie en muziek en voor wie hij de Chinese jaarkalender hervormde, het observatorium van Peking volledig vernieuwde met prachtige zelfgebouwde astronomische werktuigen en een reeks lichte kanonnen bouwde. Deed tal van uitvindingen, waaronder de eerste stoomauto. Schreef een dertigtal boeken, ook in het Chinees, over het christendom en de astronomie. Na zijn dood kreeg hij in China een staatsbegrafenis en een prachtig mausoleum.




         




Jan Palfijn (1650-1730): Zeer bekwaam chirurg en anatoom. Uitvinder van de verlostang. Schreef boeken over anatomie, ook in het Nederlands, die het aanzien van de chirurgijnen aanzienlijk deed stijgen.




Jan Stas (1813-1891): Groot scheikundige, die inging tegen de theorie van prof. Prout, die stelde dat het gewicht van alle atomen steeds een veelvoud is van het gewicht van waterstof. Hierdoor keerden de Franse chemici zich tegen hem. Hij wist met zijn precieze berekeningen echter steeds hun ongelijk aan te tonen.




Leo Baekeland (1863-1944): De vader der kunststoffenindustrie. Was een deskundige op het gebied van fotografische materialen, en mocht in New York aan de slag als chemicus, waar hij  een speciaal soort fotopapier uitvond, Velox, dat bij kunstlicht ontwikkeld kon worden. Later vond hij de hittebestendige kunststof bakeliet uit, waaruit talloze producten konden worden vervaardigd (grammofoonplaten, telefoontoestellen, lichtschakelaars...).




 




6. Schilderkunst




Jan van Eyck (?-1441): Met hem werd de glorietijd van de 15-eeuwse schilderkunst in de Nederlanden ingeluid. Voerde belangrijke vernieuwingen in, waaronder het vergezicht in het landschap, de dieptewerking en in portretten een zeer realistische weergave van de gelaatstrekken. Schilderde het beroemde veelluik "De aanbidding van het Lam Gods".







Rogier van der Weyden (1400-1464): Behoorde net als Jan van Eyck tot de "Vlaamse primitieven". Legde een nieuwe verbinding tussen de sacrale middeleeuwse kunst en de nieuwe naturalistische elementen van van Eyck en Campin.




Hans Memling (1440-1494): Beste portretschilder onder de Vlaamse primitieven. Statische, ideële, vroeg-classicistische kunst.







Pieter Brueghel de Oudere (1528-1569): Zocht zijn inspiratie niet in het werk van de buitenlandse meesters maar in het harde bestaan van het Vlaamse boerenvolk. Sterke zin voor realisme.







Pieter Paul Rubens (1577-1640): De barokschilder bij uitstek. Wist het 17e-eeuwse Vlaanderen in zijn eentje een artistieke uitstraling zonder weerga te bezorgen. Kreeg na zijn terugkeer uit Italië, waar hij acht jaar was verbleven, zodanig veel opdrachten dat er niets anders opzat dan in zijn Antwerpse atelier een schare leerlingen en andere schilders aan het werk te zetten.




    




Jacob Jordaens (1593-1678): Leerling van Rubens. Beheerste opbouw van de compositie en een rijk kleurenpalet. Meer aardgebonden stijl dan Rubens.







Antoon Van Dyck (1599-1641): Uiterst begaafd schilder, leerling van Rubens. Ontwikkelde zijn eigen stijl, en beeldde zijn personages fijngevoeliger af dan zijn leermeester. Schilderde sentimentele religieuze taferelen.







 




7. Bouwkunst




Hier kunt u foto's bekijken van enkele beroemde Vlaamse bouwkundige verwezenlijkingen.







 







O.L.V.-Kathedraal in Antwerpen met standbeeld van Rubens




Het Steen in Antwerpen met het standbeeld van Lange Wapper




Zimmertoren in Lier




Stadhuis van Leuven




Graslei in Gent




Gravensteen in Gent




Stadhuis van Oudenaarde




Stadhuis van Dendermonde (voorheen de Lakenhalle)




Brugse reien met belfort bij valavond




Detail van het belfort van Brugge




Groeningepoort in Kortrijk




Menenpoort in Ieper




Diksmuide vanuit de lucht




IJzertoren in Kaaskerke/Diksmuide



__________________
Page 1 of 1  sorted by
 
Quick Reply

Please log in to post quick replies.

Tweet this page Post to Digg Post to Del.icio.us


Create your own FREE Forum
Report Abuse
Powered by ActiveBoard