Als een koning op een nors eiland gaat de wind heen en weer door de avond. Ik jaag op mijn onzichtbare leven. De vleugels van mijn ogen branden.
Zwarter worden de vogels. Een koperen avond schalt in de bergen. Onder de houten bomen graast de rust, maar niemand gelooft het.
Alle struiken verbergen soldaten. Het gruis van de regen likt aan het water. Het koper verschaalt en gaat onder. Alleen ik vlieg nog rond met mijn vernederde onrust.
Nooit zal ik een keer mijn lichaam ontmoeten. Een schuldig gordijn houdt me voor eeuwig van me gescheiden.